woensdag 11 november 2009

Het overbeweeglijke en rusteloze kind in de klas

Audrey McAllen
Voordracht gehouden te Brugge, België
Zaterdagavond 2 mei 1987

In de tegenwoordige tijd horen we meer en meer over overbeweeglijke kinderen. Van het overbeweeglijke kind wordt gezegd dat het erg rusteloos is. Het kan een hele klas in wanorde brengen, het heeft soms woede-uitbarstingen, vaak slaapt het niet meer dan 3 uur per nacht, het is onhandig ("clumsy"), het vertoont anti sociaal gedrag.
Het boek "The October Child" beschrijft een Australisch jongetje, dat overactief is. Zijn oudste broer verzette zich enorm tegen de komst van dit kind, maar later was hij de enige die met het jongetje over weg kon. Zulke extreme kinderen als het in dit boek beschreven kind hebben medische hulp nodig en vinden enkel hun weg in een heilpedagogisch instituut.

Andere kinderen zijn minder moeilijk, maar enkel als er een goed zorgteam is dat zich met deze kinderen bezig houdt, kan men hen in een gewone klas houden. Ze hebben vaak wilde fantasieën. Ze hebben vaak een luide stem, beginnen in de klas plots te praten over iets wat niet met de les te maken heeft. Ze willen praten, eventueel over niets. Dikwijls zijn ze lief, hebben vaak een lichtgekleurde huid, blonde haren, lichtblauwe ogen en zomersproeten. Ze zijn roekeloos. Het is alsof ze weggezogen worden door het licht. Ze antwoorden erop met beweging, alsof de sympathiekrachten te sterk werken. (vgl. Rudolf Steiner: Algemene Menskunde).

De oorzaken kunnen op drie vlakken liggen: 1. medisch; 2. sociaal; 3. milieu invloeden.
Er is iets mis met hun bewegingssysteem. De synapsen (contactplaatsen tussen twee zenuwcellen) die normaal ook filters zijn, zijn bij hen ‘bruggen die nooit sluiten’. Er is een onmiddellijke respons op een prikkel. Daaruit ontstaan hun niet doelgerichte bewegingen.
Ze kunnen over-gestimuleerd zijn geweest: door constitutionele defecten (zie hierboven), maar ook door hun omgeving, milieu: door te veel aan lawaai, teveel drukte in hun omgeving, of door drukke ouders. Bovendien heeft men ontdekt (Dr. Feingold) dat bij sommige kinderen rusteloosheid ontstaat door de additieven, toevoegingen aan voeding (b.v. kleurstoffen e.d.). Wanneer men die additieven dan vermijdt, verbetert het gedrag. Eten ze weer voedsel met die toevoegingen dan is het vaak binnen de vijf minuten weer mis.

Bij het soort overbeweeglijke kinderen dat wij in de klas hebben is de situatie meestal nog minder erg. Het zijn de kinderen die voortdurend met hun stoel bewegen, of die voortdurend met hun voet op de grond tikken, of die plots moeten opstaan in de klas of in hun kamer. Ze maken voortdurend praatjes met de buren. Ze kunnen weinig van de andere kinderen verdragen. Op de speelplaats wijken ze niet wanneer er andere kinderen komen aangelopen, of ze lopen bewust tegen andere kinderen op. Ze vechten soms zelfs tegen een muur. Op sommige dagen gaat het beter, andere dagen helemaal niet. Als ze lopen, kijken ze naar hun voeten (alsof het melancholische kinderen zijn).

Twee Argentijnse dokters (Schräger en De Quiros) onderscheiden in hun werk "Neuropsychological Fundamentals in Learning Disabilities" twee types bewegingsstoornissen: 1. het overactieve kind, en 2. het kind dat rusteloos is in zijn bewegingssysteem ("Bewegungswahrnehmunssuchtige Kinder"). Dat laatste type is het kind dat we op een normale school zien.

Het echte hyperactieve kind heeft medische problemen, die het gevolg zijn van een doorgemaakte hersenvliesontsteking, Rode Hond, een ongeval, enz.
Het rusteloze kind heeft problemen met zijn posturale systeem. Als je je posturale systeem niet beheerst, is leren op cortikaal niveau onmogelijk. De cortex is de hersenschors, de buitenste laag van de hersenen. Ze controleert de bewuste handelingen. Bijvoorbeeld: wanneer je leert fietsen, dan begin je met dat heel bewust te doen (hogere cortikale regionen). Later minder bewust en op de duur totaal onbewust, zodat je bewustzijn dan vrij komt om tegelijkertijd een andere activiteit te doen, bv. praten terwijl je fietst. Hetzelfde is het geval met breien en praten tegelijkertijd. Rusteloze kinderen moeten steeds beroep doen op hun hogere cortikale functies.

Het posturale systeem bestaat uit:
1. de evenwichtszin (het "vestibulair systeem")
2. de eigenbewegingszin (de "proprioceptie")

1. De evenwichtszin (het vestibulair systeem):
De evenwichtszin is verbonden met het oor. Het bestaat uit de drie halfcirkelvormige kanalen, en zwaartekrachtreceptoren. Daarin bevinden zich haartjes die vastzitten in een gelatineachtige vloeistof en waarop zich kalksteentjes bevinden (otolithen). Daardoor weet je hoe je je hoofd houdt, in relatie tot de zwaartekracht.
Bij kinderen die dikwijls verkouden zijn, kan het zijn dat die haartjes samenkleven. Dan is hun evenwicht gestoord. Ze houden dan hun hoofd scheef. Ze kunnen niet gewoon zitten. Ze willen overal steun zoeken bv. als ze op één been moeten staan, leunen ze op de tafel. Ze hebben hun tastzin nodig om zich te realiseren hoe ze staan. Ze hebben dan moeite met de "saccadische bewegingen" van hun ogen, wanneer zij moeten lezen. Dit hangt samen met de verstijving van hun nekspieren. Daardoor hebben ze leesproblemen.

2. De eigenbewegingszin (proprioceptie):
Als bij een kind de eigenbewegingszin onvoldoende functioneert, dan kan het kind niet gewoon "lekker" zitten. Het moet dan het zitten bewust controleren. Als zulke kinderen naar een verhaal zitten te luisteren en ze met concentratie naar het verhaal toehoren, dan hebben ze geen controle meer over de hogere regionen: ze kunnen dan plots van hun stoel afglijden. Of: ze moeten constant bewegen om hun evenwicht te zoeken. Als hun hoofd lager is dan hun borst hebben ze een betere concentratie. Daarom duiken ze dikwijls onder de tafel in hun boekentas, zogezegd om er iets uit te halen. Als we zulke zaken zien gebeuren, mogen we dit dus geen gestoord gedrag noemen!

De eigenbewegingszin ligt ook aan de grondslag van ons lichaamsschema. Kinderen met onvoldoende ontwikkelde eigenbewegingszin hebben dus een matig lichaamsschema. Ze vinden dan hun weg in de ruimte door voortdurend hun ogen te gebruiken (visuele controle). Ze kennen de ruimte niet van binnenuit, maar uit de omgeving. Ze zijn niet gecentreerd. Het zijn de kinderen die er een hekel aan hebben dat er iets in hun visuele omgeving veranderd wordt. Ze hebben het ook nodig om een gewicht te voelen; in het extreemste geval steken ze bv. zakjes met aarde in hun zakken!

Welke organisatie controleert dit nu?
Het zijn de hiërarchieën die via de hogere wezensdelen van de mens het posturale systeem controleren. De Levensgeest controleert de eigenbewegingszin en het Geestzelf de evenwichtszin. Omdat we deze twee wezensdelen nog niet als individu ontwikkeld hebben, staan ze nog helemaal onder de leiding van de hogere geestelijke wezens. Het kind raakt gescheiden van deze hulp. Als het kind "ik" gaat zeggen, zou dit posturale systeem moeten geïntegreerd zijn. Een kind van 3 jaar moet dan kunnen staan met de armen rustig langs het lichaam en de ogen gesloten.
Tegenwoordig lukt dat in veel gevallen helemaal niet meer. Wat interfereert daar nu mee?
In de gewone ontwikkeling is het zo dat het kindje eerst zijn hoofdje leert op te heffen (1), dan leert zijn romp opheffen (2), en dan op zijn beentjes leert staan (3).

Op die drie gebieden wordt er nu met de baby's gesold:
(1) Vroeger (in de Victoriaanse tijd, toen de baby’tjes nog ingebakerd werden) mocht het pasgeboren baby’tje gedurende de eerste zes weken rustig horizontaal op zijn rug liggen. Het kon dan rustig leren het hoofd opheffen, op eigen kracht en doormiddel van zijn eigen controle. Nu worden de kindjes te vroeg rechtop gehouden. Bovendien worden ze veel op hun buikje gelegd. Wiegendood komt bij zulke kinderen meer voor. Als er dan een geboortetrauma is geweest, bv. door een te snelle, eventueel een tangverlossing of vacuümextractie, waardoor de schedel en halsbeenderen in elkaar geschoven zijn, dan kunnen zulke problemen gefixeerd worden door het te lang rechtop houden van het pasgeboren baby’tje.
(Het inbakeren is ook belangrijk voor het integreren van de Morro reflex. Wanneer een baby’tje van een geluidje schrikt, kan het niet meteen de armpjes bewegen, wordt de Morro en het hele ‘alarmsysteem’ wat erbij hoort onderdrukt (inclusief de adrenalineshot voor de vluchtreactie) en het kind slaapt weer rustig verder).
(2) Vroeger mocht het baby’tje zichzelf oefenen in het zich optrekken (en terugvallen). Dit had een belang voor het gehele bewegingssyteem. Nu stopt men ze zeer snel een hoofdkussen achter of zet hen in een wipstoeltje. Daarmee wordt het zelf oefenen belemmerd
(3) Vroeger mocht het kleine kindje zelf oefenen met lopen, als het daar naar hun eigen ontwikkeling de tijd voor was. Nu gebeurt het o.a. dat men dit forceert door het kleine kind vroegtijdig in een looprekje te zetten.

Door heel die ontwikkeling geeft men de moderne kindertjes geen juiste oefening. Het is eerder een "ont opvoeding". Deze manier van omgaan met baby's leidt tot bepaalde versnelling, maar het lichaam krijgt niet de oefening die het nodig heeft. Bovendien wordt het kind hierdoor gescheiden van de helpende krachten van de hogere hiërarchische wezens engelen, aartsengelen en archai). We leren ons lichaam te vroeg bewust te worden. Dit interfereert met de levenszin, die door de Geestmens wordt beheerst. (zie voordrachten R.Steiner ‘Antroposofie’ 1909). Daardoor vermindert de vitaliteit sterk. De Geestmens is onze hoogste wezensdeel en het oerbeeld dat aan de grondslag van onze menselijke gestalte ligt. Dit geestelijk orgaan van het kind is in gevaar, omdat het voortdurend geattaqueerd wordt.

We moeten deze stoornissen leren onderkennen en remediëren. De behandeling ervan. dat is een lang verhaal. De meeste zaken in "De Extra Les" en "Stap voor Stap" helpen.
"De Extra Les" is gebaseerd de aanwijzingen van Rudolf Steiner. Opvallend is dat mensen uit de "gewone" wetenschap nu tot dezelfde bevindingen komen.
Het zenuwstelsel, met de twaalf zintuigen is een archetypische systeem, het zelfde voor alle mensen, dus objectief. Daardoor ontdekken totaal verschillende wetenschappelijke stromingen dezelfde zaken zoals o.a. de neurofysiologie, sensorische integratie.
Ernst Lehrs schreef iets dergelijks: "Darwin's observaties waren correct. Ze waren zuiver en onzelfzuchtig. Het enige wat niet klopte was de theorie die er rond gesponnen werd.” Als de natuurwetenschap eerlijk is met zichzelf, dan vindt ze aansluiting bij de resultaten van de geesteswetenschap.

Vraag uit de zaal:
De epidemie van leermoeilijkheden, hoe pakken we dat aan?.
De ontmoeting tussen de geesteswetenschap en de natuurwetenschap kan als de sleutel op het slot ons een oplossing bieden. Wij hebben de sleutel, zij hebben het slot. Als we de ontwikkeling van het kind leren verstaan, als we de ontwikkeling van de wereld verstaan, dan vinden we de helende krachten.

vrijdag 6 november 2009

Rudolf Steiner - Konferenze (2)

In de vorige bijdrage gingen we in op het gesprek tijdens een kinderbespreking, waarin Rudolf Steiner een meisje in klas 5 beschrijft. 
Rudolf Steiner vervolgde de beschrijving van zijn observatie van het meisje als volgt:

"Het is een kind, niet van het wakkere type. Dat kunt u bemerken wanneer u haar iets vraagt, dan maakt ze dit soort gebaren, zoals iemand die wakker wordt. Het is een heel klein samentrekken, zoals iemand die wordt gewekt.”
(Konferenzen - Ga 300c, blz.98).

Dit tweede stukje beschrijft niet iets wat zich in het astraallichaam afspeelt (de astrale knollen - ofwel het concaaf en convex spiegelen) maar de werking van het Ik. Hij gebruikt 'wakker worden'. Slapen, dromen en waken zijn de toestanden waarin het Ik kan verkeren. (zie Algemene Menskunde)

Wanneer wij bij een kind de eye-tracking controleren kunnen we in de oogbeweging vaak de hapering bij het overkruisen van de middenlijn zien. In een ander geval zien we kleine schokbewegingen wanneer een kind resten van een Morro reflex of een andere reflex lijkt te hebben. Het lijkt er inderdaad op dat zo'n kind even het wakkere dagbewustzijn verliest en daarop weer wakker wordt.
Op die momenten lijkt het Ik los te laten, waardoor het astraallichaam naar boven stuwt en het waarnemingsproces verstoort.

Nogmaals;
Rudolf Steiner beschrijft in 1923 een voor hem onbekend fenomeen dat wij tegenwoordig veelvuldig zien. Zijn diagnose is eigenlijk rescht in de roos.
Het bewijst wat een scherp waarnemer hij was.

Wij moeten voor ons werk, naast de resultaten van de gewone wetenschap, ook de antroposofische menskunde blijven studeren. Alleen dat kan tot een reële inspriratie leiden om de kinderen te helpen in hun noodsitutatie.