vrijdag 11 mei 2012

De Wereld van de Zintuigen en de Wereld van de Geest - 6

Rudolf Steiner beschreef al de werking van de zintuigen waarin de wetmatigheden van de buitenwereld een grotere invloed hebben dan oorspronkelijk bedoeld was, de klierafscheiding in het lichaam dat bij de mens een zelfgevoel teweeg brengt, en de noodzaak voedsel op te nemen om op aarde te kunnen leven.
In het nu volgende gedeelte spreekt hij over de eigenlijke oorzaak van deze ‘afwijking van het goddelijk scheppingsplan’ in de geestelijk-lichamelijke organisatie van de mens.


De Wereld van de Zintuigen en de Wereld van de Geest
(GA 134)

DERDE VOORDRACHT - Hannover, 29 december 1911
(vervolg)

Eindelijk komen we tot het vierde: dat is de verhouding van het Ik tot het astrale lichaam. Daar treedt door de luciferische verschuiving een overwicht op van het Ik over de activiteit van het astrale lichaam. [...] Dat wil zeggen dat het Ik zich niet zo tot het astrale lichaam verhoudt als het eigenlijk oorspronkelijk de bedoeling was voordat de luciferische invloed optrad, maar dat het egoïstischer is, 'ik-achtiger' is dan het had moeten zijn. Het Ik is egoïstischer, 'ik-achtiger' geworden dan bedoeld. Dat gebeurde door de invloed van Lucifer.

Wat gebeurde er dan eigenlijk opdat dit overwicht plaatsvond, het vierde punt dat we aangevoerd hebben? Dan moeten we nu bekijken hoe de gewone verhouding zou zijn geweest tussen het Ik en het astrale lichaam. [...]

U kunt dit al uit het boek ‘De weg tot inzicht in hogere werelden' halen wanneer u daaruit bepaalde hoofdstukken aandachtig leest: in de toestand waarin de mens zich tegenwoordig bevindt, is hij eigenlijk voortdurend innig verweven met zijn denken, voelen en willen. Het is bijna niet mogelijk om gemakkelijk een toestand vinden in het uiterlijke bewustzijn waarin de mens louter in zijn Ik is, waarin hij niet verweven is met denken, voelen en willen. Vraagt u maar eens van uzelf dat u de zuivere gedachte van het Ik wilt vatten. [...]

U ziet daaruit de moeilijkheid om tot dit Ik slechts als gedachte te komen, om nog maar te zwijgen van dat werkelijk uit te pellen Ik uit dit denken, voelen en willen. Wanneer de mens op een alledaagse manier in zijn ziel leeft, dan schieten deze gedachten, gevoels- en wilsuitingen door zijn ziel; en ook begeerten. Dan is hij met zijn Ik nooit los van het denken, voelen en willen. [...] Maar de mens heeft zijn denken, voelen en willen werkelijk zodanig door elkaar gemengd dat hij daar buitengewoon moeilijk uitkomt; het wordt voor hem lastig om door de wereld te gaan met de instelling: ik loop door de wereld en nu voer ik ook nog altijd een tweede gezel mee die aan mij hangt omdat ik met hem vergroeid ben, die voor mij echter als een soort dubbelganger verschijnt. Daar denkt het, voelt het en wil het naast mij. Ik ben toch andere, ik ben dat, wat ik in mijn Ik ben. Ik loop bovendien naast dat wat ik als een drieheid, als drie zakken met mij meedraag, waarvan de ene gevuld is met mijn denken, de andere met mijn voelen en de derde met mijn willen. Maar als je nog niet tot het in praktijk brengen van de 'drie zakken theorie' bent gekomen, kun je je geen goed begrip vormen van het Ik dat tegenover het denken, voelen en willen staat, zoals oorspronkelijk bedoeld was door de goddelijke wezens, voordat de luciferische invloed in de mens binnenkwam. De mens was bestemd tot toeschouwer van zijn zelf, niet voor een in zich beleven.

Waaruit bestond dan eigenlijk de oorspronkelijke verleiding? Laten we het zo alledaags mogelijk uitdrukken: die bestond in het feit dat Lucifer ik zal het nu enigszins vertalen het menselijk Ik benaderde, het Ik dat de mens had moeten behouden in zijn reinheid, naast het astraallichaam dat hem reeds op de Oude Maan gegeven was, en zei: 'Kijk eens, mens, het is vervelend om steeds maar met dit enige middelpunt «Ik ben» rond te lopen en al het andere slechts te aanschouwen. Veel vermakelijker is het als je onderduikt in je astraallichaam. Ik verleen je de kracht om in je astraallichaam onder te duiken, en daardoor blijf jij niet eenzijdig met je Ik staan en blijf je steeds maar naar je dubbelganger kijken; integendeel, jij duikt erin onder. Wat over je zou komen doordat je in je astraallichaam onderduikt, wat de indruk geeft van verdrinken, dat vervang ik voor je door je van mijn kracht te geven.' Toen dook het Ik onder. En om niet te verdrinken kreeg het de luciferische kracht ingeënt. Wat de mens opgenomen heeft aan luciferische kracht, dat is het overwicht van het Ik over het astraallichaam, dat is die grote 'Ik achtigheid', die in feite luciferisch is.

Wat is die dan in werkelijkheid, hoe komt die ons in het leven tegemoet? In eerste instantie komt dat luciferische, deze overgrote 'Ik achtigheid' in het leven ons tegemoet doordat we dooreen gemengd zijn, laten we zeggen allereerst met onze gedachten, maar vervolgens ook met onze gevoelens en wilsimpuisen. Allereerst met onze gedachten. Ziet u, de mens zou überhaupt nooit neemt u me de voor de buitenwereld krankzinnige, maar karakteristieke uitdrukking niet kwalijk op het slechte idee gekomen zijn dat hij verstand in zich heeft, dat hij gedachten in zich koestert als Lucifer daar niet mee gekomen was. Nee, hij zou geweten hebben dat de gedachten buiten hem zijn, dat hij dus het denken moet aanschouwen. De mens zou altijd beschouwend gebleven zijn totdat de gedachte gegeven is, tot geopenbaard is wat met het denken bedoeld is. Dit wordt bijvoorbeeld in mijn boek 'De Filosofie van de Vrijheid` beschreven. De mens zou niet op het idee gekomen zijn: je moet allerlei gedachten samenvoegen, je moet in jezelf oordelen. Het oordelen in zichzelf, onafhankelijk van alle openbaring, is een luciferisch iets in ons. Heel het verstand, voor zover de mens dat als specifiek van zichzelf beschouwt, is eigenlijk een dwaling; slechts door de luciferische verleiding is de idee in de mens gevaren dat hij verstand moet hebben. Nu zult u begrijpen dat dit verstand in zekere zin ook door een verschuiving is ontstaan, dat dit verstand zeker niet als het toonaangevende voor al het menselijk begrijpen van de werkelijkheid kan worden aangevoerd. [...]


Dit is het moment om te begrijpen hoe het verstand als zodanig begrensd is. Ik heb vaak geprotesteerd tegen de opvatting dat het menselijk kenvermogen begrensd zou zijn; maar het verstand als zodanig is daarentegen begrensd.

Als u nu dit overzicht dat te voorschijn is gekomen, bekijkt, dan zult u zeggen: je herkent hieraan waarvan de oorspronkelijke wanorde eigenlijk is uitgegaan. Wat moet dan de eerste ongeregeldheid geweest zijn bij de luciferische verleiding? Vanzelfsprekend het overwicht van het Ik over het astraallichaam.

Alle luciferische invloed is uitgegaan van het feit dat aan het Ik luciferische kracht is toegevoegd, dat dit Ik zich onzuiver vermengd heeft met denken, voelen en willen, en vervolgens het luciferische overwicht gekregen heeft over het astraallichaam. Daardoor kreeg het astraallichaam pas op zijn beurt een overwicht over het etherlichaam. En nu was het evenwicht in de mens verstoord. Het is alsof er door de luciferische invloed een slag is toegebracht aan het astraallichaam; dat op zijn beurt zet dit voort en heeft zijn overwicht over het etherlichaam. Maar dan gaat het niet verder. Het etherlichaam geeft die klap niet gewoon weer door. Het is alsof u op een elastische bol slaat: u komt met uw klap tot aan een bepaalde grens, dan geeft de bol deze terug. We kunnen spreken van het overwicht van het astraallichaam over het etherlichaam; daarna wordt het verhaal omgedraaid, nu krijgt het etherlichaam een overwicht over het astraallichaam, dat springt terug en schiet weer terug. Dit is het omgekeerde overwicht, hier (zie illustratie, bij het sterretje). Dan volgt het overwicht van het fysieke lichaam over het etherlichaam. Deze twee slaan terug.

Waarom slaan ze terug? Om reden dat, terwijl Lucifer hier bezig is om toe te slaan, aan de andere kant in het fysieke en etherische lichaam Ahriman ook terugslaat. Zodat werkelijk hier in het midden, waar enerzijds het overwicht van het etherlichaam over het astraallichaam en van het fysieke lichaam over het etherlichaam is, en anderzijds het overwicht van het astraallichaam over het etherlichaam en van het Ik over het astraallichaam is, Ahriman en Lucifer op elkaar botsen. Daar komen zij samen.

In de mens is er een middelpunt waar Lucifer en Ahriman in hun eigen wezen elkaar ontmoeten.
Daar heeft de mens de gelegenheid ofwel met Lucifer mee te zwaaien en het astraallichaam dieper dan goed is in het etherlichaam te boren, ofwel de stootkracht van Ahriman op te nemen en het etherlichaam dieper dan juist en dan regelmatig is, in het astraallichaam te laten inslaan. Met zulke krachtwerkingen hebben we te maken.

----------
Een oplettende lezer heeft in de hierboven opgesomde verschijnselen wellicht ook al een verband ontdekt met de verschillende ontwikkelingsfasen van zeven jaar en hoe het (Waldorf)-leerplan van de vrijescholen, Steinerscholen zoekt een handreiking te beiden in dit persoonlijke en tegelijk mensheidskarma.

Geen opmerkingen: