maandag 21 december 2009

PLENUM - zondagmiddag 3 mei 1987

Brugge, België
Zondagmiddag 3 mei 1987

Tijdens deze plenum bijeenkomst waren in het panel: Christie Amons, Els Göttgens en Audrey McAllen. De vragen aan Audrey zijn hier onder opgenomen.


1. Kunt u wat zeggen over het spel van kinderen in de kleuterklas, de vijf tot zevenjarigen?

Kinderen op die leeftijd (het laatste jaar kleuterklas) moeten kunnen timmeren met hout, zagen, hameren, ze moeten huishoudelijk werk kunnen doen, bv. vegen (vanuit de hoeken naar het midden). Ze moeten weven. De leidsters moeten zelf veel activiteiten doen die de kinderen kunnen nabootsen. De kleuterleidster moet hen daarbij een goede lichaamshouding aanleren, voordoen. Ze moeten vaardigheden en spelletjes beginnen te oefenen zoals touwtjespringen.

2. Wat moet een leerkracht doen met zijn klas, wanneer er veel kinderen in de klas zijn, die nog mensfiguren tekenen zonder taille?

Men kan spelletjes doen zoals dierentuin spelen: alle kinderen moeten dan verschillende dieren imiteren (zie: De Extra Les, blz. 128 Integratie van vroege bewegingspatronen). Men kan de oefeningen met bonenzakjes uit het boekje 'Stap voor Stap’ doen, heel nauwkeurig, met een kleine groepjes van niet meer dan zes kinderen voor de klas. Men kan bijvoorbeeld "Chinees Voetbal" spelen: De hele klas staat in een cirkel met gespreide benen, de buitenkant van de voeten tegen de buitenkant van de voeten van de buren. De kinderen trachten de bal tussen de benen van een ander kind te stoten, dat dan echter probeert af te weren met de handen. Hierbij merkt men op dat sommige kinderen, die het moeilijk hebben, de knieën tegen elkaar persen, of op hun hurken gaan zitten en niet buigen met hun hoofd omlaag.

3. Kunt u iets zeggen over de combinatie van antroposofische muziektherapie en Extra Lesson-remedial teaching? (Bv. bepaalde intervallen om zintuigproblemen (misschien van de denkzin) te genezen?

Het muzikale element is niet de sterkste kant van "The Extra Lesson", maar het zou er wel in passen. Men kan op de lier een ritmische toonladder voorspelen. Oudere kinderen kan men na de Rechthoekige Driehoek Oefening laten spelen op de lier wat ze gedaan hebben. Men kan, bij de Koperen Baloefening, een toonladder omhoog en omlaag spelen, maar daarbij meegaan met het ritme van de bewegingen van het kind. Gebleken is dat een Dorische ladder erg geschikt is. Een toonladder van D zonder kruisen en mollen (D, E, F, G, A, B, C, D).

4. Over Dr. Alfred Tomatis

Dr. Tomatis onderzocht mensen die doof of slechthorend waren geworden doordat zij werkten in een vliegtuigfabriek. Ook kreeg hij onder zijn patienten beroemde musici en operazangers(-essen), die stemklachten hadden. Hij ontdekte zo het verband tussen horen en spreken (en zingen), de strottenhoofdbewegingen. Bij dyslectici kan het voorkomen, dat zij niet horen wat ze zeggen wanneer ze lezen. Met heileurythmie (tooneuritmie) zou men hun ontwikkeling moeten kunnen verbeteren.

5. Kunt u iets zeggen over het gebruik van donkere kleuren (zwart/bruin) bij kleine kinderen?

Vroeger kregen de kinderen, ook in de Waldorfscholen, (vrijescholen, Steinerscholen), alle kleuren potloden en krijtjes. Later ontstond het gebruik om alleen de primaire kleuren (rood, geel, blauw) te geven, omdat -naar men zei- de andere kleuren " te sterk incarneren". Maar: worden we als pedagogen dan niet verondersteld de kinderen te helpen incarneren? Men moet er zich van bewust zijn dat er een groot verschil is tussen tekenen en schilderen. Bij tekenen hebben we te doen met de "archetypen" uit de beeldenwereld: huis, boom, mens, rook, dieren. Hierdoor maakt het kind een relatie met de werkelijkheid, bv. de stam van de boom is bruin, de rook uit de schoorsteen is zwart enz. Als we het kind bruin en zwart niet geven, dan forceren we het kind om onwaarheden te tekenen. De kinderen zullen dan kleuren gaan mengen. Mengen van kleuren is een ziele activiteit, die hoort bij kinderen tussen 7 en 14 jaar. Kinderen hebben het soms nodig om met donkere kleuren te werken. Het zijn kleuren om zich af te schermen, om bescherming te zoeken.
Bij het schilderen komt men in het waterelement en in het beleven van de kleuren. Het is een activiteit, die het kind omhoog tilt, naar buiten brengt. Tijdens het schilderen kom je niet meteen tot beelden, maar werk je meer met kleurenvlakken, kleurstemmingen. ("nat in nat" schilderen)

5b. Wanneer het kind donkere kleuren veelvuldig blijft gebruiken, wat dan?

Dan is er een blokkering, iets waar het kind niet in kan doordringen, of iets waar het kind niet doorheen komt. De bewegingen zijn mechanisch en het bewegingsorganisme heeft misschien weinig levenskrachten, is stram. Dan gebruikt het kind zwart. Lukt het niet om een afdruk te maken van de fysieke motorische bewegingen in de ritmische processen van het etherlichaam (een afdruk in het gewoontelichaam), blijft het etherlichaam taai en ondoordringbaar, dan gebruikt het kind veelvuldig bruintinten. Men kan de kinderen dan als therapie vaak brood laten maken, kneden of laten oefenen met knikkers tussen de tenen. Soms zie je dit voor een ziekte (etherlichaam) in is het opgehelderd erna. Wat men ook kan doen is liet kind een blad van gekleurd papier geven dat echter met waskrijt helemaal zwart is gemaakt. Het kind moet er dan figuren (bv. een bloem) uit wegschrappen met een krabbertje of een mesje. Het zwart moet worden ‘opgelicht’.

6. Overbeschermde kinderen

Deze kinderen zijn tot in het etherlichaam nog met de moeder vergroeid. Men moet ze voorzichtig losweken en vooral ook de moeder begeleiden, omdat daar meestal het probleem zit.

7. Een kind tussen 3 en 5 jaar, waarvan je weet dat het "beschadigd" is, omdat het bv. gevallen is, wat doe je daaraan? Is dat een kind voor Extra Lesson-remedial teaching?

Zo'n kind moet je, (eventueel via de schoolarts) verwijzen naar een (craniale) osteopaat. Als je er langer mee wacht gaat het kind zich aanpassen in een houding om de gevolgen van de beschadiging te neutraliseren. Dat heeft dan gevolgen tot in al zijn bewegingen. Na de behandeling door de osteopaat, is het dan aller-noodzakelijkste om het kind een kuur beweging te geven, om de fysieke bewegingspatronen goed te corrigeren.

donderdag 10 december 2009

De ontwikkeling van het kind en de twaalf zintuigen

Audrey McAllen
Voordracht gehouden te Brugge, België
Zondagochtend 3 mei 1987

Wanneer we over de zintuigen willen spreken zou ik minstens drie voordrachten nodig hebben en nu moeten we het in de tijd van een halve voordracht doen. Daarom probeer ik nu iets wezenlijks te zeggen over elk zintuig. Zoals ik vaker heb gezegd vormt Rudolf Steiners voordrachtencyclus uit 1909 (in Anthroposophie, Psychosophie, Pneumatosophie - GA 115) de achtergrond van "The Extra Lesson". In deze cyclus beschrijft Rudolf Steiner tien zintuigen i.p.v. de toen in de wetenschap bekende en gebruikelijke vijf. Een paar jaar later komt Rudolf Steiner tot twaalf zintuigen, doordat hij nog twee expliciet toevoegt: de tastzin en de Ik zin. Over de tastzin spreekt Rudolf Steiner ook al in 1909, wanneer hij zegt dat eigenlijk in elk zintuig het element van tasten is terug te vinden.
In de "gewone" wetenschap is er sinds het uitkomen van die voordrachtencyclus uit 1909 veel onderzoek verricht naar het centraal zenuwstelsel, de hersenen en de zintuigen. Zo beschreef Sir Charles Sherrington in de dertiger jaren de eigenbewegingszin. Later werd het posturale systeem volledig onderzocht (De Quiros en Schräger). Sindsdien spreekt men van negen zintuigen. Ook de taalzin wordt door de wetenschap min of meer erkend. Alleen de twee laatste zintuigen die Steiner noemde, de denkzin en de Ik-zin, zijn nog niet "ontdekt". Met het denkzintuig kan de mens de gedachtelijn in een betoog van een ander waarnemen. Zo kunnen dove mensen wel een gedachte volgen, zonder dat zij het spreken kunnen horen. Met het Ik-zintuig kan de mens waarnemen dat een ander mens ook een geestelijke individualiteit zoals hijzelf is.

De totale optelsom van de zintuigen noem ik het structurele fysieke lichaam. Daarnaast onderscheiden we in het concept van “The Extra Lesson” het constitutionele fysieke lichaam. Men moet bij Het constitutionele fysieke lichaam denken aan de processen, die zich afspelen in de organen. Het constitutionele aspect van het fysieke lichaam werkt meer in de "tijd". Het structurele aspect is meer het ruimtelijke van het fysieke lichaam: het skelet, de spieren en zoals al gezegd de zintuigorganisatie.

In een voordracht die hij in Londen hield (30 augustus 1922, in GA 214) beschrijft R. Steiner hoe de planeten ons etherlichaam beïnvloeden. Hij spreekt dan verder over hoe krachten vanuit de vaste sterren van de dierenriem zich omvormen tot ons centraal zenuwstelsel en onze zintuigen. Hier wordt de basis gelegd van het structurele lichaam. Tijdens de Oude-saturnusperiode, die planetaire ontwikkelingsfase waarin men zich in de komos een groot warmtelichaam als planeet moet voorstellen, werden de kiemen voor de zintuigen aangelegd, als instrument waarin het "Ik" kan inwerken.
Warmte is intensieve beweging. Kleine kinderen hebben een reusachtig warmtelichaam en zijn daarbij altijd in beweging. Dus werken bij kleine kinderen die twee elementen: beweging en warmte. De warmtezin moeten we als een van de allereerste beschermen. Dit warmtezintuig ging, op het einde van de Oude Saturnus geleidelijk aan vermogens ontwikkelen.

Op de Oude Saturnus werd dan als een der eerste zintuigen de smaak ontwikkeld (smaak, naar binnen toe; naar buiten toe was het toon) De smaakzin introduceert ons in ons onderbewustzijn. Alles wat van de aarde komt wordt geproefd. Bv. als we iets zoets zien, dan maakt het lichaam zich daarvoor gereed, o.a. door afscheiding van sappen. Als we dan een chemische substantie, zoals bv. sacharine innemen" dan ontstaat er een verstoring. Daarom is de smaakzin ook een "waarheidszintuig".

De reukzin is aangelegd tegen het einde van de Oude Saturnusperiode. Deze werd beleefd als "Ik heid" (naar buiten toe). Het was een structuur die een "schaal" vormde voor het "Ik". Daarin zit dus een universeel element. Als we pedagogische remediëren in het gebied van de zintuigen, dan zijn we niet bezig met zijn relatie tot het individuele lager "Ik", wat zich uitdrukt in de constitutie, maar met de mens in zijn relatie tot het Hoger Zelf, de krachten die werkzaam zijn in de structuur van het fysieke lichaam. Dat is iets objectief en bovenpersoonlijks. Via de reuk nemen we materie op in zijn aller-fijnste vorm. De reuk is verbonden met de bewustzijnsziel. R. Steiner zegt in "De Wetenschap van de Geheimen der Ziel" dat in de bewustzijnsziel het "Ik" wakker werd in zichzelf, als geestelijk wezen. "De bewustzijnsziel geeft ons het vermogen om intuïtief te weten, dat de geestelijke wezens die ons op aarde hebben geschapen, dezelfde geestelijke wezens zijn die de aarde hebben geschapen, waarop we nu wonen."

Met de gezichtszin betreden we de ruimte. Het oog is naast een gezichtszintuig tegelijk ook een evenwichts en bewegingsorgaan. Rudolf Steiner vertelt in de 1909 voordrachten dat het oog gevormd wordt als een klein hersenorgaan. Het zijn dezelfde geestelijke krachten die de hersenen opbouwen als het oog, maar in tegenstelling tot de hersenen is het oog van voor open: de pupil. De grijze materie is naar achter geduwd en is daar het netvlies geworden. En in het midden is het glasachtig lichaam. Goethe zei: "Het licht heeft het oog geschapen”. Een overbewegelijke kind wordt vaak ‘aangezogen’ door licht. Vandaar het dwingende effect van de televisie. De T.V. is een aanval op het gezichtsvermogen dat daardoor atrofieert. Bovendien is de T.V. een aanval op de waarheid: TV geeft ons leugenachtige waarnemingen. De kiem van de gezichtszin is aangelegd in de "Oude Maan".
In deze zintuigen (reuk, smaak, warmtezin, gezichtszin) zijn we in onze zielebeleving het meest bewust. Ze zijn verbonden met het gewaarwordinglichaam (warmtezin), gewaarwordingsziel (gezichtsizn), verstands-gemoedsziel (smaakzin) en bewustzijnsziel (reukzin).

De geestelijke wezensdelen van de mens zijn nog onder de hoede van de hogere Hiërarchieën. De mens heeft deze wezensdelen nog niet geïndividualiseerd. We zijn in onze tijd nog maar net bezig aan de ontwikkeling van de bewustzijnsziel. Slechts in de toekomst zullen we de hogere, geestelijke wezensdelen zelf kunnen hanteren. De geestelijke wezensdelen zijn actief bij het functioneren van de zogenaamde lichaamszintuigen, levenszin, evenwichtszin en eigenbewegingszin. De Geestmens impulseert de levenszin; het Geestzelf is werkzaam in de evenwichtszin; de Levensgeest in de eigenbeweginszin. De hoogste wezensdelen werken dus in het diepst van het fysieke lichaam.



Dan zijn er nog de hogere zintuigen voor het waarnemen van geluid, taal en gedachten. De gehoorszin, de spraakzin en de denkzin ontwikkelen we nu op aarde. Deze drie zintuigen lopen in onze moderne tijd veel gevaar. De gehoorszin wordt bijvoorbeeld door de "Walkman" afstompt van de geestelijke realiteit. Ook de taal raakt in decadentie. In bepaalde kranten gebruikt men de taal van een twaalfjarige! In het spreken wordt tot op heden het "Vlaams" nog beter verzorgd dan het "Nederlands" in Nederland en het Engels (in Engeland). Men begint te houden van de "lelijkheid" van de taal. Kranten als “De Telegraaf" attaqueren de denkzin!

In deze zintuigen werken de engelwezens van de 3e Hiërarchie. Je kunt horen doordat de engel aan het werken is in je astraallichaam. De aartsengel (volksziel) werkt in het etherlichaam en daardoor functioneert de spraakzin. De aartsengelen leven ook in de verschillenden talen. De sfeer van het denken wordt onderhouden door Michaël, de Tijdgeest in dienst van de Grote Wereldgeest (Christus), die zich in het 'Mysterie van Golgotha met de aarde verbonden heeft. Door deze verbondenheid bestaan er universele gedachten. De "Seelenkalender" van Rudolf Steiner toont ons het werken van de Wereldgeest in het ritme van de weekspreuken. Het fysieke lichaam heeft 1 jaar nodig om te recupereren. Wil men met het werk als remedial teacher echt iets wezenlijks bereiken in het gebied van de zintuigen, dan heeft men een vol jaar nodig.

Onderling doorweven de hogere Hiërarchieën en de wezens van de 3e Hiërarchie elkaar, d.m.v. het "Ik" van de aarde. Als het kleine kind gaat bewegen, gaat lopen, dan ontstaat daarna en daardoor ook het spreken. Het functioneren van de bewegingszin is gekoppeld aan ontwikkeling van de taalzin). Als er iets mis is met het gehoor, of als het kind niet luisteren kan dan moet men zich afvragen: Is er iets mis met het functioneren van de evenwichtszin? Men moet in zulke gevallen dan consequent werken vanuit en met de evenwichtszin. Als een kind denkproblemen heeft moet men zich afvragen of er iets mis is met de levenszin? Schilderen e.d. kan dan een hulp zijn voor de levenszin om de aanzet te gegeven tot de metamorfose naar de gedachtezin. Het gehele evenwichtssysteem werkt in het oog: daarmee moet men rekening houden in het "remedial" werk.
Zo zijn ook het functioneren van de tastzin en de Ik zin aan elkaar gekoppeld. De tastzin geeft een beleving van de grens van het eigen lichaam. Wanneer we iets betasten voelen we niet het uiterlijke object, maar we voelen dat een deel van onze vinger naar binnen wordt gedrukt. Dat geeft een beleving van onze grens, de huid. Het kennen van de eigen grens, doet ook het vermogen tot het herkennen van de medemens ontwaken, de Ik-zin.

In de 1909-voordrachten spreekt Rudolf Steiner ook nog over drie geestelijke zintuigen voor imaginatie, inspiratie en intuïtie. Het zijn de lotusbloemen of chakra’s. Gedurende de opbouw van het lichaam organiseren deze lotusbloemen belangrijke organen. Zo worden bijvoorbeeld de hersenen aangelegd doormiddel van de tweebladige lotusbloem en daardoor worden de voorwaarden aangelegd voor het denken, het vormen van gedachten. De tweebladige lotusbloem is het zintuig voor het waarnemen van imaginaties. Het voelen hangt samen met de werking van de zestienbladige lotusbloem, ter hoogte van het strottenhoofd. Dit is het zintuig voor de inspiraties. Het achtvoudige pad van Boeddha vormt de scholingsweg voor dit bovenzinnelijke orgaan. Met de twaalfbladige lotusbloem ter hoogte van het hart hangt samen met het willen. Rudolf Steiner legt uit dat deze hogere geestelijke zintuigen voor intuïtie, inspiratie en imaginatie (de lotusbloemen of chakra's), die de basis vormen voor het waarnemen van de geestelijke wereld, dezelfde zintuigen zijn die tijdens de kindertijd de organen vormen voor het denken, voelen en willen. Met andere woorden imaginatie, inspiratie en intuïtie zijn de geestelijke zintuigen, die het vormkrachtenlichaam tot een geheel maken. Wanneer we dit feit verbinden met de morele zielenkwaliteiten, die nodig zijn om deze geestelijke zintuigen te openen bij de volwassenen, zoals aangegeven in “Een weg tot inzicht in hogere werelden” (GA 10), dan geeft dat ons zicht op immense pedagogische perspectieven in de opvoeding van kinderen.

Als we als leerkracht besluiten een innerlijke scholingsweg c.q. een ontwikkelingsweg te gaan, dan heeft dit niet enkel gevolgen voor onszelf, maar ook wat er met de kinderen gebeurt, verandert dan. Wanneer we dan geestelijke inhouden bieden, dan zal het eigen persoonlijke element op de achtergrond treden en dan staan we als leerkracht voor de kinderen daar als een instrument waarmee een verbinding kan ontstaan tussen de hogere werelden en het kind. Deze vermogens zijn morele deugden, die bijvoorbeeld ook in de sprookjes kunnen worden teruggevonden. We kunnen deze deugden, die bij de scholingsweg behoren, ook pedagogisch aanwenden. Bijvoorbeeld: wanneer wij kinderen zien die zwak zijn in het ritmische systeem, of kinderen die zich zo moeizaam ontwikkelen zodat zij zwak van begrip blijven, of een zwakke wil hebben, dan kunnen we een lijst maken van die zielekwaliteiten, die nodig zijn om de bepaalde lotusbloemen, de zintuigorganen voor imaginatie, inspiratie en intuïtie te openen. Hiermee zouden we een sprookje kunnen vinden of, beter zelfs, er een maken, waarin de hoofdpersoon deze specifieke zielenkwaliteiten moet ontwikkelen. Op die manier kunnen we de werking van de bovenzinnelijke organen op het vormkrachtenlichaam versterken.

In de eerste zeven levensjaren van het kind werkt de twaalfbladige lotusbloem of chakra aan de goedheid van de mensheid. Het is de wil van het kind. In de tweede zeven levensjaren werkt de zestienbladige lotus aan de schoonheid van de wereld –het voelen- en in de derde zevenjaarsperiode werkt de tweebladige lotus aan de waarheid –het denken- zodat we met zekerheid in de wereld kunnen leven. Net als de andere zintuigen organiseren dus ook deze hogere zintuigen mee aan het fysieke lichaam van de mens en het geestelijke wezen bij de volwassene.