woensdag 26 september 2012

De Drievoudige Spiraal als vormtekenoefening (met de voeten en rechterhand)


De Drievoudige Spiraal (oefening uit 'De Extra Les' van Audrey McAllen)
vanaf 6 jaar

De oefening met de Drievoudige Spiraal is zeer geschikt voor kinderen die niet kunnen stilzitten en altijd met hun handen ergens aanzitten. Ook is het een goede oefening voor kinderen die slecht slapen of veel dromen.

Teken een grote spiraal, met van bovenaf gezien drie windingen in de richting van de wijzers van de klok, op een stuk stevig papier of wit karton. Grootte ongeveer 60 x 60 cm. De spiraal wordt dan ongeveer 50 x 50 cm. Voor oudere kinderen met lange benen mag het wel wat groter.
De kleur van de spiraal is karmijn rood in een brede lijn.



1. Leg het karton op de grond voor een lage stoel. Het kind zit met de voeten gesloten voor de spiraal.
2. Het kind heeft een koperen bal of iets soortgelijks in de linkerhand die op de schoot ligt. Het kan b.v. ook een edelsteen zijn van hetzelfde gewicht.
3. De rechter voet begint in het centrum en volgt de lijn. De kaart aanraken en de spiraal naar buiten afdraaien. Als dat klaar is voet terug zetten voor de stoel.
4. De linker voet begint buiten en gaat over de lijn naar binnen.
5. Met twee voeten gesloten zittend leunt het kind naar voren en raakt met zijn rechterhand de spiraal aan en “loopt” van buiten naar binnen.
6. Na een korte rust wordt alles (nummer 3, 4, 5) weer herhaald.  Steeds een korte pauze na deze drie bewegingen. Probeer het vol te houden totdat alles (nummer 3, 4, 5) twaalf keer gedaan is. Met behulp van noten, kralen of iets anders kan het aantal keer voor een kind visueel overzichtelijk gemaakt worden.

De voeten maken bij deze oefening een beweging naar binnen d.w.z. de rechter voet draait tegen de klok in, de linker voet draait met de klok mee. Dat zijn de archetypische bewegingen van de mens. Gebruik altijd alleen de rechterhand, ook bij linkshandige kinderen. De linkerhand blijft in rust met de koperen bal of een ander zwaar object.
Het is een goede oefening voor onrustige, nerveuze kinderen, kinderen met onrustige dromen, of met wat voor slaapproblemen dan ook inclusief problemen met inslapen en/of wakker worden
Het is normaal dat er vergissingen optreden waar welke voet of de hand begint.
Deze oefening moet correct worden uitgevoerd, maar corrigeer het kind op een rustige manier.

aanvulling uit de praktijk:
In Spanje heeft men ervaring opgedaan met leerlingen in een 10e klas (15-16 jarigen). Alle leerlingen van de klas zaten in een kring, met ieder een groot papier met een getekende spiraal voor zich op de grond, in de linkerhand een pittenzakje, dit bij gebrek aan voldoende koperen ballen of edelstenen.
De leraar gaf steeds het teken: 'rechtervoet – pauze, linkervoet – pauze, rechterhand – pauze'. Na iedere beweging wachtten de leerlingen op elkaar tot het volgende commando.
De leerlingen voerden met elkaar deze oefening uit 12x. In het totaal duurde de oefening zo ongeveer 7 à 10 minuten. Nadat de klas de oefening een paar dagen had gedaan werd de ‘mood’ in de klas heel aangenaam en rustig.
Voor jongere kinderen zou dit toch ook mogelijk moeten zijn.
 
Op deze video zien we een klas op een ander manier bezig. De Drievoudige Spiraal was nu niet voorgetekend op een stuk karton of papier, maar de leerlingen van deze 4e klas (groep 6, 9 à 10 jaar.), die overigens al vaker hadden geoefend om met de voeten te tekenen, tekenden nu de spiraal met hun voeten en rechterhand (ook de linkshandigen). De bewegingsrichtingen voor de afzonderlijke voeten en rechterhand zijn zoals beschreven in de oefening uit 'De Extra Les'.

vrijdag 10 augustus 2012

schilderend schrijven

uit:
Rudolf Steiner: Menschenerkenntnis und Unterrichtsgestaltung (GA 302)
voordracht Stuttgart, 15 juni 1921

Bij het schrijven zijn er twee typen mensen. Het ene type schrijft zo, dat wat geschreven wordt als het ware uit de pols komt. De vormen van het handschrift komen automatisch uit de pols voort. Speciaal in handelskringen wordt het schrijven zo onderwezen dat het vanuit de pols gebeurt. En dat is dan alles wat er bij het schrijven komt kijken. [...]
Het andere type mens heeft de aanleg om de letters te bekijken. Die houdt zijn blik steeds op zijn schrift gericht en heeft een, zij het nauwelijks merkbare, esthetische verhouding tot zijn eigen handschrift. Hij bekijkt wat hij schrijft en schept genoegen in de vorm van de letters. Dat is het schilderende type. Bij hem zit het schrijven niet zozeer in de pols. Er zijn mensen die schrijven als een koopman; die schilderen in het geheel niet. [...]


Eigenlijk zou je de mensen al schilderend moeten leren schrijven. Het is veel hygiënischer, veel gezonder. Als je zo schrijft dat je tegelijkertijd de ogen op het werk gericht houdt en er esthetisch plezier aan beleeft met heel je persoon, wanneer je dus zo schilderend schrijft, dan wordt het mechanische element in het bewegen verder in het lichaam teruggedrongen. Niet de losse pols schrijft dan, maar je schrijft meer vanuit het innerlijk van het lichaam. En dat is zeer belangrijk omdat het mechanische aspect dan veel meer wordt weggeleid van de periferie terug naar de hele mens.

U zult ook zien: als het lukt iemand dit schilderend schrijven goed bij te brengen, dat hij tenslotte ook leert om goed met de voet te schrijven. Het zou een overwinning zijn als we een kind zover zouden kunnen krijgen dat het een potlood tussen de grote teen en de volgende teen kan houden en dan mooie letters zou kunnen vormen. Ik bedoel niet dat het kunstmatig moet worden getraind, maar het gaat erom de mechanische activiteiten te verleggen naar de gehele mens.
vertaling: Menskunde en Opvoeding uitgeverij Pentagon




vrijdag 11 mei 2012

De Wereld van de Zintuigen en de Wereld van de Geest - 6

Rudolf Steiner beschreef al de werking van de zintuigen waarin de wetmatigheden van de buitenwereld een grotere invloed hebben dan oorspronkelijk bedoeld was, de klierafscheiding in het lichaam dat bij de mens een zelfgevoel teweeg brengt, en de noodzaak voedsel op te nemen om op aarde te kunnen leven.
In het nu volgende gedeelte spreekt hij over de eigenlijke oorzaak van deze ‘afwijking van het goddelijk scheppingsplan’ in de geestelijk-lichamelijke organisatie van de mens.


De Wereld van de Zintuigen en de Wereld van de Geest
(GA 134)

DERDE VOORDRACHT - Hannover, 29 december 1911
(vervolg)

Eindelijk komen we tot het vierde: dat is de verhouding van het Ik tot het astrale lichaam. Daar treedt door de luciferische verschuiving een overwicht op van het Ik over de activiteit van het astrale lichaam. [...] Dat wil zeggen dat het Ik zich niet zo tot het astrale lichaam verhoudt als het eigenlijk oorspronkelijk de bedoeling was voordat de luciferische invloed optrad, maar dat het egoïstischer is, 'ik-achtiger' is dan het had moeten zijn. Het Ik is egoïstischer, 'ik-achtiger' geworden dan bedoeld. Dat gebeurde door de invloed van Lucifer.

Wat gebeurde er dan eigenlijk opdat dit overwicht plaatsvond, het vierde punt dat we aangevoerd hebben? Dan moeten we nu bekijken hoe de gewone verhouding zou zijn geweest tussen het Ik en het astrale lichaam. [...]

U kunt dit al uit het boek ‘De weg tot inzicht in hogere werelden' halen wanneer u daaruit bepaalde hoofdstukken aandachtig leest: in de toestand waarin de mens zich tegenwoordig bevindt, is hij eigenlijk voortdurend innig verweven met zijn denken, voelen en willen. Het is bijna niet mogelijk om gemakkelijk een toestand vinden in het uiterlijke bewustzijn waarin de mens louter in zijn Ik is, waarin hij niet verweven is met denken, voelen en willen. Vraagt u maar eens van uzelf dat u de zuivere gedachte van het Ik wilt vatten. [...]

U ziet daaruit de moeilijkheid om tot dit Ik slechts als gedachte te komen, om nog maar te zwijgen van dat werkelijk uit te pellen Ik uit dit denken, voelen en willen. Wanneer de mens op een alledaagse manier in zijn ziel leeft, dan schieten deze gedachten, gevoels- en wilsuitingen door zijn ziel; en ook begeerten. Dan is hij met zijn Ik nooit los van het denken, voelen en willen. [...] Maar de mens heeft zijn denken, voelen en willen werkelijk zodanig door elkaar gemengd dat hij daar buitengewoon moeilijk uitkomt; het wordt voor hem lastig om door de wereld te gaan met de instelling: ik loop door de wereld en nu voer ik ook nog altijd een tweede gezel mee die aan mij hangt omdat ik met hem vergroeid ben, die voor mij echter als een soort dubbelganger verschijnt. Daar denkt het, voelt het en wil het naast mij. Ik ben toch andere, ik ben dat, wat ik in mijn Ik ben. Ik loop bovendien naast dat wat ik als een drieheid, als drie zakken met mij meedraag, waarvan de ene gevuld is met mijn denken, de andere met mijn voelen en de derde met mijn willen. Maar als je nog niet tot het in praktijk brengen van de 'drie zakken theorie' bent gekomen, kun je je geen goed begrip vormen van het Ik dat tegenover het denken, voelen en willen staat, zoals oorspronkelijk bedoeld was door de goddelijke wezens, voordat de luciferische invloed in de mens binnenkwam. De mens was bestemd tot toeschouwer van zijn zelf, niet voor een in zich beleven.

Waaruit bestond dan eigenlijk de oorspronkelijke verleiding? Laten we het zo alledaags mogelijk uitdrukken: die bestond in het feit dat Lucifer ik zal het nu enigszins vertalen het menselijk Ik benaderde, het Ik dat de mens had moeten behouden in zijn reinheid, naast het astraallichaam dat hem reeds op de Oude Maan gegeven was, en zei: 'Kijk eens, mens, het is vervelend om steeds maar met dit enige middelpunt «Ik ben» rond te lopen en al het andere slechts te aanschouwen. Veel vermakelijker is het als je onderduikt in je astraallichaam. Ik verleen je de kracht om in je astraallichaam onder te duiken, en daardoor blijf jij niet eenzijdig met je Ik staan en blijf je steeds maar naar je dubbelganger kijken; integendeel, jij duikt erin onder. Wat over je zou komen doordat je in je astraallichaam onderduikt, wat de indruk geeft van verdrinken, dat vervang ik voor je door je van mijn kracht te geven.' Toen dook het Ik onder. En om niet te verdrinken kreeg het de luciferische kracht ingeënt. Wat de mens opgenomen heeft aan luciferische kracht, dat is het overwicht van het Ik over het astraallichaam, dat is die grote 'Ik achtigheid', die in feite luciferisch is.

Wat is die dan in werkelijkheid, hoe komt die ons in het leven tegemoet? In eerste instantie komt dat luciferische, deze overgrote 'Ik achtigheid' in het leven ons tegemoet doordat we dooreen gemengd zijn, laten we zeggen allereerst met onze gedachten, maar vervolgens ook met onze gevoelens en wilsimpuisen. Allereerst met onze gedachten. Ziet u, de mens zou überhaupt nooit neemt u me de voor de buitenwereld krankzinnige, maar karakteristieke uitdrukking niet kwalijk op het slechte idee gekomen zijn dat hij verstand in zich heeft, dat hij gedachten in zich koestert als Lucifer daar niet mee gekomen was. Nee, hij zou geweten hebben dat de gedachten buiten hem zijn, dat hij dus het denken moet aanschouwen. De mens zou altijd beschouwend gebleven zijn totdat de gedachte gegeven is, tot geopenbaard is wat met het denken bedoeld is. Dit wordt bijvoorbeeld in mijn boek 'De Filosofie van de Vrijheid` beschreven. De mens zou niet op het idee gekomen zijn: je moet allerlei gedachten samenvoegen, je moet in jezelf oordelen. Het oordelen in zichzelf, onafhankelijk van alle openbaring, is een luciferisch iets in ons. Heel het verstand, voor zover de mens dat als specifiek van zichzelf beschouwt, is eigenlijk een dwaling; slechts door de luciferische verleiding is de idee in de mens gevaren dat hij verstand moet hebben. Nu zult u begrijpen dat dit verstand in zekere zin ook door een verschuiving is ontstaan, dat dit verstand zeker niet als het toonaangevende voor al het menselijk begrijpen van de werkelijkheid kan worden aangevoerd. [...]


Dit is het moment om te begrijpen hoe het verstand als zodanig begrensd is. Ik heb vaak geprotesteerd tegen de opvatting dat het menselijk kenvermogen begrensd zou zijn; maar het verstand als zodanig is daarentegen begrensd.

Als u nu dit overzicht dat te voorschijn is gekomen, bekijkt, dan zult u zeggen: je herkent hieraan waarvan de oorspronkelijke wanorde eigenlijk is uitgegaan. Wat moet dan de eerste ongeregeldheid geweest zijn bij de luciferische verleiding? Vanzelfsprekend het overwicht van het Ik over het astraallichaam.

Alle luciferische invloed is uitgegaan van het feit dat aan het Ik luciferische kracht is toegevoegd, dat dit Ik zich onzuiver vermengd heeft met denken, voelen en willen, en vervolgens het luciferische overwicht gekregen heeft over het astraallichaam. Daardoor kreeg het astraallichaam pas op zijn beurt een overwicht over het etherlichaam. En nu was het evenwicht in de mens verstoord. Het is alsof er door de luciferische invloed een slag is toegebracht aan het astraallichaam; dat op zijn beurt zet dit voort en heeft zijn overwicht over het etherlichaam. Maar dan gaat het niet verder. Het etherlichaam geeft die klap niet gewoon weer door. Het is alsof u op een elastische bol slaat: u komt met uw klap tot aan een bepaalde grens, dan geeft de bol deze terug. We kunnen spreken van het overwicht van het astraallichaam over het etherlichaam; daarna wordt het verhaal omgedraaid, nu krijgt het etherlichaam een overwicht over het astraallichaam, dat springt terug en schiet weer terug. Dit is het omgekeerde overwicht, hier (zie illustratie, bij het sterretje). Dan volgt het overwicht van het fysieke lichaam over het etherlichaam. Deze twee slaan terug.

Waarom slaan ze terug? Om reden dat, terwijl Lucifer hier bezig is om toe te slaan, aan de andere kant in het fysieke en etherische lichaam Ahriman ook terugslaat. Zodat werkelijk hier in het midden, waar enerzijds het overwicht van het etherlichaam over het astraallichaam en van het fysieke lichaam over het etherlichaam is, en anderzijds het overwicht van het astraallichaam over het etherlichaam en van het Ik over het astraallichaam is, Ahriman en Lucifer op elkaar botsen. Daar komen zij samen.

In de mens is er een middelpunt waar Lucifer en Ahriman in hun eigen wezen elkaar ontmoeten.
Daar heeft de mens de gelegenheid ofwel met Lucifer mee te zwaaien en het astraallichaam dieper dan goed is in het etherlichaam te boren, ofwel de stootkracht van Ahriman op te nemen en het etherlichaam dieper dan juist en dan regelmatig is, in het astraallichaam te laten inslaan. Met zulke krachtwerkingen hebben we te maken.

----------
Een oplettende lezer heeft in de hierboven opgesomde verschijnselen wellicht ook al een verband ontdekt met de verschillende ontwikkelingsfasen van zeven jaar en hoe het (Waldorf)-leerplan van de vrijescholen, Steinerscholen zoekt een handreiking te beiden in dit persoonlijke en tegelijk mensheidskarma.

woensdag 2 mei 2012

De Wereld van de Zintuigen en de Wereld van de Geest - 5

Door de invloed van de zondeval is de mens niet zoals de scheppende goden hem eigenlijk hadden bedoeld. In de eerste twee gedeeltes van deze voordracht vernamen we dat in de menselijke zintuigen een te sterke invloed van het fysieke over het etherische te vinden is. Vervolgens hoorden we dat het etherische eigenlijk overwicht heeft over het astrale, waardoor in het lichaam van de mens allerlei uitscheidingsprocessen van klieren worden veroorzaakt. De invloed van de roerselen van het gevoelsleven wordt teruggedrukt door het etherlichaam, waardoor deze vochtafscheidingen optreden. Hierdoor krijgt de mens wel de beleving van zichzelf.
Vervolgens beschrijft Rudolf Steiner de volgende verschuiving in de wezensdelen van de reeks mens, die optreedt als gevolg van de zondeval met als lichamelijke verschijning de spijsvertering.
Hieronder het vervolg van de voordracht in de woorden van Rudolf Steiner:


De Wereld van de Zintuigen en de Wereld van de Geest
(GA 134)

DERDE VOORDRACHT - Hannover, 29 december 1911
(vervolg)

Wanneer we nu met onze beschouwing verdergaan, dan mogen we niet schematisch te werk gaan. Iemand die wel volgens schema te werk zou gaan, die zou het makkelijk hebben en zeggen: Oké, hij heeft een overwicht van het fysieke lichaam over het etherlichaam geconstrueerd, vervolgens een overwicht van het etherlichaam over het astraallichaam, nu zal als derde wel een overwicht van het astraallichaam over het Ik komen. Als je een schema op puur basis van verstand zou opstellen zou dat zo zijn. Maar daarmee kom je tot niets. Zo mogen we onze beschouwing niet voortzetten. Wanneer je bij occulte feiten iets meegedeeld krijgt en dat vervolgens door middel van het verstand schematisch wilt voortzetten, dan is het echt zo dat blijkt dat het in werkelijkheid altijd anders verloopt. Je kunt het niet met je verstand voortzetten, soms gaat het even een stukje, maar dan blijkt het toch weer anders te zijn.
Als derde moeten we namelijk een omgekeerd overwicht aannemen: van het astrale lichaam over het etherlichaam. Nu moeten we, als derde, de verhouding van het astrale lichaam tot het etherlichaam nog eens bekijken; dan krijgen we voor de helderziende waarneming wederom een overwicht, en wel van het astraallichaam over het etherlichaam.
Dit overwicht is in eerste instantie zelfs het allerbelangrijkste als we de mens bestuderen. Want ziet u, als u de mens op de allergrofste manier bekijkt, namelijk echt materialistisch, dan zou ik voor u de mens in feite zo kunnen voorstellen als hij in veel materialistische boeken beschreven staat: als één echt groot spijsverteringsapparaat, als een machine die eet en verteert en zijn lichaam opbouwt uit de substanties die het door het eten opgenomen heeft en die het op de meest uiteenlopende manieren heeft verwerkt enzovoort. Werkelijk, in de materialistische wereldbeschouwingen vindt u de mens nauwelijks anders beschreven dan dat hij een groot spijsverterings en eetapparaat is. Een apparaat dus dat stoffen van buiten opneemt, deze in zijn innerlijk verwerkt en ze op de meest uiteenlopende wijze verdeelt over spieren, botten, zenuwen enzovoort. Je kunt de mens grofweg bekijken, je kunt afzien van datgene wat hij is doordat hij een zintuiglijke wereld waarneemt, dat hij in zijn lichamelijke totaalgevoel bepaalde klierafscheidingen waarneemt; en je kunt überhaupt kijken naar het grove van de voedingsopname, naar dat wat er met de stoffen gebeurt vanaf de opname ervan door de mond tot aan de verwerking ervan tot bloed en tot de bloedsomloop. Als je dat beschouwt wat de mens grofweg bekeken is, dan is dit het materiële proces dat tenslotte de fysieke uitdrukking is van wat als overwicht bestaat van het astrale lichaam over het etherlichaam. U herinnert zich wellicht dat, wanneer we de wereld geestelijk beschouwen, we achter al het zintuiglijke iets geestelijks moeten zien. Het zintuiglijke is eigenlijk slechts de uiterlijke verschijning. Achter al deze grove processen van voedselopname en voedselverwerking moeten we als geestelijke kracht het overwicht van het astrale lichaam over het etherlichaam zien. We kunnen dus constateren: dit overwicht van het astrale lichaam over het etherlichaam drukt zich uit in de normale organische levensprocessen voor zover deze fysiek zijn; dus in de normale fysiek-organische levensprocessen.

Ziet u, nu zijn we achter iets merkwaardigs gekomen. Ik verzoek u dit merkwaardige goed te bekijken. Hetgeen de materialist vaak als de totale mens beschouwt, wat eigenlijk vaak de grootste zorg van verreweg de meeste mensen is –voedsel tot zich nemen en de stoffen naar de diverse organen van het lichaam te brengen– dat is er alleen maar doordat er ooit door de luciferische invloed een dergelijke verschuiving heeft plaatsgevonden, die een overwicht van het astrale lichaam over het etherlichaam heeft teweeggebracht. Dat wil zeggen, als Lucifer er aan het begin van de mensheidsontwikkeling niet was geweest en als hij niet de op de gekarakteriseerde wijze het astrale en het etherische lichaam had verschoven, dan zou de mens niet op de huidige manier eten en verteren en de stoffen verwerken zoals dat nu gebeurt. Dus wat als materialistische hoofdzaak bij de mens wordt aangezien, is een zuiver luciferische daad, is helemaal niets anders dan het product van een verschuiving tussen astraallichaam en etherlichaam. Door die verschuiving kreeg het astraallichaam door Lucifer iets aan activiteit, waardoor het een overwicht kreeg over het etherlichaam. Lucifer heeft hem dat gegeven en met name daardoor is de mens er überhaupt toe gekomen om grove voedingsmiddelen op te nemen. De mens was er helemaal niet voor bedoeld om grove voedingsmiddelen op te nemen; hij moest een vorm van bestaan ontwikkelen, een trap van bestaan hebben waarop hij helemaal geen grove voedingsmiddelen hoefde op te nemen.
Dit feit drukt prachtig uit dat door de verleiding van Lucifer datgene veroorzaakt is wat we kunnen noemen de verdrijving uit het Paradijs. Want ‘in het Paradijs zijn’ betekent niets anders dan als een geestelijk wezen zijn dat het niet nodig heeft om fysieke voedingsmiddelen in zich op te nemen en te verwerken. Dat is de verdrijving uit het Paradijs, wat verreweg de meeste materialistisch gezinde mensen het hoogste genot toeschijnt. De mensen zijn niet alleen gestraft doordat ze om zo te zeggen voedingsmiddelen opnemen en verwerken moeten. Nee, ze zijn dubbel gestraft omdat datgene wat in de symbolen van de Bijbel voor de eerste mensen het grootste verlies bleek te zijn: dat ze het Paradijs uit moesten en fysiek voedsel moesten opnemen, nu voor verreweg de meeste mensen het grootste genot geworden is. De mensen zijn zo sterk veranderd dat zelfs het bestaan buiten het Paradijs voor hen het grootste genoegen geworden is. Het is wel vreemd dat we deze dingen moeten ophelderen, maar zo is dat nu eenmaal.

(wordt vervolgt)
De complete vertaling van deze cyclus is uitgegeven door Uitgeverij Pentagon.

vrijdag 6 april 2012

De Wereld van de Zintuigen en de Wereld van de Geest - 4

In het eerste gedeelte van deze voordracht vernamen we dat de mens op verschillende manieren afwijkt van het goddelijke oerbeeld, dat de scheppende machten ooit voor ogen stond. Rudolf Steiner verklaarde dat het etherlichaam niet overal het fysieke lichaam op de juiste wijze en volledig doordringt. Daardoor functioneren de zintuigen nu anders dan bedoeld: de wetmatigheden van het fysieke overheersen daarin.
Op een ander niveau doordringt het astraallichaam niet overal op de juiste wijze en volledig het etherische lichaam. Dit werkt weer terug op het fysieke lichaam. Hierdoor ontstaat de uitscheiding van klieren in het organisme (men moet hierbij denken aan traanklieren, speekselklieren, zweet- en hormoonklieren en alle andere vormen van uitscheiding tot en met de seksuele organen). En daardoor ontstaat ook het zelfgevoel in de mens, als gevolg van de eerder in de voordracht genoemde invloed van luciferische krachten.

Hieronder het vervolg van de voordracht in de woorden van Rudolf Steiner:


De Wereld van de Zintuigen en de Wereld van de Geest
(GA 134)

DERDE VOORDRACHT - Hannover, 29 december 1911
(vervolg)

Als tweede punt komen we nu bij de verhouding tussen etherlichaam en astraallichaam. Het is wederom niet zo dat het astraallichaam het etherlichaam op de juiste wijze doordringt. Nee, weer bestaat er een overwicht in de menselijke natuur: nu van het etherlichaam over het astraallichaam. Een overwicht van het etherlichaam over het astraallichaam kan men met een geringe helderziende kracht al heel snel onderzoeken. Daar is helemaal niet veel voor nodig: als er namelijk zo'n overwicht niet was, zou de mens onder andere nooit kunnen huilen. Zodra je een mens die huilt bekijkt, iemand die deze zonderlinge zoutachtige vloeistof uit de traanklieren uitscheidt, merk je dat er in dit geval een te sterke activiteit van het etherlichaam ten opzichte van de ingevoegde activiteit van het astrale lichaam is. Wat de mens astraal beleeft kan hij niet volledig in zijn etherlichaam invoegen, het etherlichaam heeft een overwicht over het astrale lichaam. En dit overwicht uit zich in het feit dat het etherlichaam terugwerkt op het fysieke lichaam en daarin de tranen naar buiten perst. Zo gaat dat nu met alle klierafscheiding, überhaupt met alles wat klierafscheidingsprocessen in de mens zijn. Die berusten allemaal op een overwicht van het etherlichaam over het astrale lichaam. Dit overwicht, dit verstoorde evenwicht drukt zich zo uit in zijn voortzetting op het fysieke lichaam dat juist alle afscheidingen daaruit voortvloeien. Anders zou er namelijk geen afscheiding plaatsvinden in de activiteit van de klieren. Nee, als astraallichaam en etherlichaam zouden samenvallen, dan zou de activiteit van het astrale lichaam met de innerlijke beweeglijkheid en de innerlijke activiteit geheel uitgeput zijn. De klieren zouden niets uit zich persen, maar ze zouden zich in zichzelf uitputten. Het uitpersen van materie zou niet plaatsvinden.
U ziet dus dat bij helderziend waarnemen de gevolgen van de luciferische verleiding zich geweldig laten zien. De mens zou bijvoorbeeld als Lucifer niet was toegetreden tot de wereldorde, nooit zweten neem me de uitdrukking niet kwalijk , maar het zou -passend bij de activiteit die daar plaatsvindt- een beweging, een activiteit zijn die zich uitput in het innerlijk van de betreffende organen. Er zou niets naar buiten dringen uit de klier. We kunnen dus zeggen: als tweede hebben we een overwicht van het etherlichaam over het astrale lichaam.
De eigenaardige natuur van onze zintuigwereld kunnen we dus afleiden uit het eerste overwicht, het overwicht van het fysieke lichaam over het etherlichaam; het overwicht van het etherlichaam over het astrale lichaam bewerkstelligt datgene wat we kunnen noemen ons gevoelsmatige eigengevoel. Immers het gevoel van het geheel, de totale gezondheidstoestand van de mens voor zover die zich in de lichamelijk toestand uitdrukt, komt tot stand door dit overwicht van het etherlichaam over het astrale lichaam. Dus de zuiver lichamelijke gezondheidstoestand, het lichamelijke totale gevoel, dat is wat subjectief door dit overwicht tot uitdrukking komt.

(wordt vervolgt)
De complete vertaling van deze cyclus is uitgegeven door Uitgeverij Pentagon.

vrijdag 23 maart 2012

De Wereld van de Zintuigen en de Wereld van de Geest - 3

In de twee voorgaande bijdragen op dit Extra-Lesson-weblog hebben we gedeelten uit de voordrachtcyclus 'De Wereld van de Zintuigen en de Wereld van de Geest' gepubliceerd, die voor Audrey McAllen de basis gaven voor het inzicht in de twee aspecten van de fysieke organisatie van de mens, alsmede het belang van het kennen van deze dubbele natuur van de mens voor het inzicht in de ontwikkeling van het kind.
Hieronder grijpen we nu terug naar de derde voordracht waarin Rudolf Steiner erover spreekt hoe de voor ons zogenaamd normale menselijk organisatie eigenlijk een gevolg is van verschuivingen in de elkaar doordringende menselijke wezensdelen. Deze verschuivingen zijn een gevolg van andere elementen die hun invloed uitoefenden op de creatie van mens en wereld, wat ook wel aangeduid wordt met de term 'de zondeval'.


bordschema uit de 3e voordracht

De Wereld van de Zintuigen en de Wereld van de Geest
(GA 134)

DERDE VOORDRACHT - Hannover, 29 december 1911

In de voordracht van gisteren hebben we gezien hoe het fysieke lichaam van de mens samenhangt met onze zintuigwereld. We hebben gezien dat het fysieke lichaam van de mens om zo te zeggen van dezelfde substantie is als die we in de uiterlijke zintuigwereld vinden en die we gisteren in wezen hebben ontmoet als wil. Dus we konden zeggen: in de uiterlijke zintuigwereld hebben we heersende wil, en in het fysieke lichaam van de mens hebben we overeenkomstig de waarheid in eerste instantie ook heersende wil. In zoverre is het fysieke lichaam van de mens eveneens een deel van de uiterlijke zintuigwereld. Achter deze zintuigwereld hebben we de wereld van het ontstaan en vergaan ontdekt, en we hebben daarin als haar ware gestalte datgene gevonden wat we heersende wijsheid kunnen noemen. Uit deze substantie van de heersende wijsheid is in feite wederom dat gevormd wat wij het etherlichaam van de mens noemen. Nu is in dit menselijk ether en fysieke lichaam datgene ingevoegd wat we het astrale lichaam en het Ik noemen. Want de totale mens is diegene die ons op aarde tegemoet treedt, een wetmatige samenstelling van fysiek lichaam, etherlichaam, astraal lichaam en Ik. [...]

De helderziende krijgt de indruk [...] dat deze vier wezensdelen van de menselijke natuur eigenlijk onregelmatig samengevoegd zijn. In de huidige mens zijn ze zo met elkaar verbonden dat je moet zeggen: deze verbinding moet ooit in wanorde zijn geraakt. Dus moeten we het volgende zeggen: door onderzoek naar de vier wezensdelen van het menselijk wezen krijg je de indruk dat deze niet zo in elkaar zitten als ze behoren te zitten. Nee, ze zitten wanordelijk in elkaar, er is ooit wanorde in geslopen. En juist wanneer dit punt van de geheimen van het leven aangeroerd wordt, kunt u wederom eens zien welke eindeloze diepten de goed verstane occulte religieuze documenten in zich dragen. Langzamerhand zullen we namelijk zien dat hetgeen met deze wanorde bedoeld is, heel wonderbaarlijk uitgedrukt staat in de Bijbel met de woorden die Lucifer tot de mensen spreekt wanneer hij hen wil verleiden: 'God weet dat je ogen open zullen gaan als je van die boom eet, en dat je dan gelijk zult worden aan God, door de kennis van goed en kwaad.’ (Genesis 3:5)

De ogen staan hier als representanten van de zintuigen in het algemeen. Als we de woorden van Lucifer goed begrijpen, kunnen we deze als volgt vertalen: 'Al jullie zintuigen zullen anders werken dan waarvoor ze eigenlijk bedoeld zijn als jullie slechts de goden wilden volgen en niet mij, namelijk Lucifer.'

Door de invloed van Lucifer werken de zintuigen om zo te zeggen op een andere manier dan anders het geval zou zijn. Voor de huidige mens is het weliswaar moeilijk zich voor te stellen hoe deze zintuigen werken. En ik moet menig groteske uitspraken doen wanneer ik duidelijk wil maken hoe deze zintuigen eigenlijk zouden werken als de wanorde in de samenvoeging van de vier wezensdelen van de menselijke natuur door Lucifer niet was opgetreden. Je moet wel wonderlijke dingen zeggen vanwege het feit dat de mensen zich helemaal niet kunnen voorstellen hoe ze nu eenmaal in elkaar zitten, en dat vanaf het begin van de schepping eigenlijk iets anders correct zou kunnen zijn dan wat de tegenwoordige mensen beleven. Wat zou voor de huidige mens natuurlijker en vanzelfsprekender zijn dan dat hij op de vraag 'Waarvoor zijn de ogen van de mens eigenlijk bestemd?' zou antwoorden: 'Nou, vanzelfsprekend om te zien.' En je zou in zekere zin kunnen zeggen dat de mens het recht heeft iemand voor gek te verklaren die hem vertelt: de ogen zijn niet bestemd om te zien! In werkelijkheid zouden oorspronkelijk in de aarde evolutie de ogen van de mens niet bestemd zijn om te zien. Ze zijn pas tot het tegenwoordige gezichtsvermogen geworden door de verleiding van Lucifer. Wat namelijk eigenlijk het gezichtsvermogen van de mens is, dat moest niet het oog doordringen en naar buiten treden tot aan de zogenoemde dingen. Nee, het zou eigenlijk slechts tot aan het oog gaan, en de mens zou in feite bij elke kijkactiviteit, bij iedere activiteit van kijken, als het volgens de oorspronkelijke plannen van de goden was gelopen laat u mij deze uitdrukking gebruiken , zich direct van zijn oog bewust worden. Dat wil zeggen dat hij geen uiterlijk dingen had moeten zien, maar eigenlijk zijn oog had moeten ervaren. Hij moest zich bewust worden van de activiteit die binnenin het oog als zodanig plaatsvindt, terwijl hij zich tegenwoordig niet bewust is van de activiteit van het zien. [...] Hij wordt zich bewust van wat hem als uiterlijk object tegemoet komt. Maar de mens had veel eerder al moeten blijven hangen in het kijken zelf dan pas daarbuiten bij het object. Hij moest zich al binnenin het oog van zichzelf bewust worden. De activiteit van het oog als zodanig moest hij voelen. [...]

Wanneer de mens zijn visuele vermogen op het oog richt, dan ziet hij niets. Dat is bij de tegenwoordige mens het geval. Maar oorspronkelijk was dat niet de bedoeling. Het was de bedoeling dat, wanneer de mens zijn oog of zijn oor of een van zijn zintuigorganen zou beschouwen, hij werkelijk zou zwemmen in de heersende (kosmische) wil en dat hij dat zou weten door het bijzondere manier waarop dat effect zou hebben op zijn oog. Het moest met het oog ongeveer zo gaan als met uw hand. Wanneer u iets vastpakt, dan merkt u dat een voorwerp hard is als u het moeilijk kunt induwen, en dat het zacht is als u dat wel makkelijk kunt. In feite merkt u dan wat u met uw hand doet. Zo zou het oog ook zijn. Je zou het oog slechts merken, het oog om zo te zeggen direct voelen als samenhangend met de heersende kosmische wil wanneer het etherlichaam op de juiste wijze in het fysieke lichaam ingevoegd was.
Maar nu is het etherlichaam, dat is heel eigenaardig, niet op de juiste manier ingevoegd in het fysieke lichaam. Maar dit is slechts een voorbeeld voor de wanorde die in de mens zit. Er is überhaupt geen enkel wezensdeel van de mens behoorlijk in de andere wezensdelen ingevoegd; alles in de mens is om zo te zeggen in wanorde. Als de luciferische invloed niet had plaatsgevonden aan het begin van de aardeontwikkeling, dan zouden alle vier de wezensdelen van het mensenwezen anders in elkaar gevoegd zijn. Vandaag willen we duidelijk krijgen dat iets heel bijzonders heeft plaatsgevonden door de wanorde die door de luciferische invloed opgetreden is in de samenvoeging van de vier wezensdelen in de menselijke natuur.
We zullen dat op de volgende manier helder krijgen. Eerst wil ik de zaak schematisch formuleren (zie schema). Als eerste nemen we de verhouding tussen het fysieke lichaam en het in dit fysieke lichaam ingevoegde etherlichaam. Als het etherlichaam helemaal volgens plan, zoals oorspronkelijk door de leidende goden bedoeld, zou uitmonden in het fysieke lichaam, dan zou de mens rondom zichzelf iets beleven ja, het is moeilijk woorden voor de dingen te vinden, want deze dingen zijn nou eenmaal niet werkelijk zoiets als een voortdurend ruisen van heersende wil. Gedifferentieerde, heersende wil zou de mens overal waarnemen; en hij zou in de werkingen van de wil een zeker verschil waarnemen, afhankelijk of hij zich ervan bewust wordt dat hij de organen van zijn ogen, van zijn oren en dergelijke op de wereld richt. Deze organen in hun verscheidenheid zouden hem slechts gelegenheid geven op andere wijze de wil te beleven, maar overal zou hij' ruisende wil ervaren. Dat zou gebeuren als, zoals gezegd, het etherlichaam volgens plan, zoals door de leidende goden bedoeld, ingevoegd was in het fysieke lichaam.
Maar dat is niet het geval. Het etherlichaam van de mens zit niet volledig binnen zijn fysieke lichaam. Het heeft in het fysieke lichaam om zo te zeggen een stuk aan zichzelf overgelaten. Dus het doordringt dit fysieke lichaam niet helemaal. In zeker opzicht heeft het fysieke lichaam een overwicht aan eigen activiteit, dat het niet moest hebben. In het fysieke lichaam van de mens zijn dus plekken die niet volledig van het etherlichaam doordrongen zijn zo als dat volgens het oorspronkelijke plan van de leidende goddelijk geestelijke wezens van de aarde bedoeld was. En deze plekken, waar het fysieke lichaam niet volgens plan doordrongen is van het etherlichaam, zijn die plekken waarin zich de zintuigorganen ontwikkelen. Omdat dat zo is gelopen is, hebben de zintuigorganen hun huidige vorm. Daarom is er bij elk zintuigorgaan dit hoogst merkwaardige feit dat daar puur fysische werkingen optreden, die om zo te zeggen uitgesloten zijn van de algemene levensprocessen.
Stelt u zich voor dat u in het oog iets heeft wat u vergelijken kunt met de zuiver fysische werkingen van een camera obscura, van een fotocamera. Het is alsof een stuk van het fysieke lichaam uit de algemene doordringing met het etherlichaam gehaald is. Dat is ook het geval. En net zo is dat met het eigenaardige inwendige oor, waarbij in het slakkenhuis zoiets als een toetsenbord aanwezig is. Het etherlichaam is als het ware teruggeschoven, en het zijn eigen prestaties van fysieke aard die in het fysieke lichaam niet op passende wijze doordrongen worden door het etherlichaam. Daardoor ontstaat dat wat wij de zintuiglijke gewaarwordingen noemen. Kleuren worden beleefd doordat het etherlichaam voor het oog niet volgens plan het orgaan doordringt en doordat daar binnen de organisatie zuiver fysieke werkingen ingesloten zijn.
Zo is dat bij alle zintuigen: er is daar een overwicht van het fysieke lichaam over het etherlichaam. We kunnen dus nogmaals zeggen: we hebben ten eerste te maken met de eigenaardige eigenschap die we in de verhouding tussen fysiek en etherlichaam een overwicht van het fysieke lichaam over het etherlichaam kunnen noemen. Was dit overwicht er niet, dan zou de hele zintuiglijke wereld zoals die zich tegenwoordig om ons heen ontvouwt, er niet zijn. De mens zou dan met de wereld om hem heen zodanig in verbinding staan dat hij alles als ruisende, golvende, heersende wil zou waarnemen. Als dit overheersen van het fysieke over het etherische lichaam er niet was, zou hij zich helemaal niet passief, maar actief voelen, net zo actief als hij zich voelt bij het uitstrekken van zijn hand. Dat is een buitengewoon interessant feit, dat werkelijk bij een hogere, occulte waarneming van het menselijk wezen aan het licht komt: de hele zintuigwereld berust erop dat het etherlichaam als het ware teruggeschoven wordt van de zintuigorganen en dat er daar iets opgeslagen wordt wat louter fysieke wereld in ons is.

(wordt vervolgt)
De complete vertaling van deze cyclus is uitgegeven door Uitgeverij Pentagon.

zaterdag 10 maart 2012

De Wereld van de Zintuigen en de Wereld van de Geest - 2

In de vorige bijdrage op deze blogspot hebben kennis gemaakt met Steiners voordracht, waarin hij spreekt over de dubbelnatuur van de mens als fysieke verschijning. Audrey McAllen nam deze aanwijzing als grondgedachte en bouwde op het thema voort om tot het inzicht te komen dat ook in het pedagogische werk een verschil moet worden gemaakt tussen aspecten van de ‘structurele fysieke mens’ en die van de ‘constitutionele fysieke mens’.
Wanneer we werken aan de ontwikkeling van de senso-motoriek dan richten we ons op de objectieve en universele ontwikkelingsstappen van de structurele mens, welke voor iedere mens dezelfde zijn. Wanneer we ons met de constitutietypes of de temperamenten van kinderen bezighouden, richten we ons op het individuele aspect.
In de 5e voordracht werkt Rudolf Steiner zijn visie verder uit. Daarvan volgen hier nog enkele fragmenten, waaruit kan worden opgemaakt dat het skelet, de zenuwen en het spierstelsel van de mens (dat gedeelte van het fysieke lichaam wat in de termen van het concept 'The Extra Lesson' het ‘structurele fysieke lichaam wordt genoemd) van buitengewone betekenis is, en ook voor de wereldontwikkeling.



De Wereld van de Zintuigen en de Wereld van de Geest
(GA 134)

VIJFDE VOORDRACHT - Hannover, 31 december 1911

[...]
Hoe verhouden deze beide delen van de fysieke mens zich tot elkaar, de zintuig-, klier- en verteringsmens aan de ene kant, en de zenuw-, spier- en beendermens aan de andere kant? Wat hebben deze twee in hun aan elkaar gekoppeld zijn in de menselijke natuur voor een kosmische taak, voor een wereldopgave?

Als u nu de zaak helemaal zonder verder occultisme overdenkt je hoeft dat maar heel oppervlakkig te bekijken, zult u gemakkelijk tot de voorstelling kunnen komen dat alles wat verbonden is aan onze zintuig en klieractiviteit, aan ons spijsverteringsstelsel in wezen iets is wat, als het zich bij de mens heeft afgespeeld, werkelijk bij het directe verleden behoort. Dat laat de mens om zo te zeggen achter zich door zijn eigen natuur. Laten we ons voor ogen houden dat het geen eeuwig doel heeft dat wij de organische activiteiten uitvoeren. [...]
Ook de klierafscheiding heeft in feite haar opgave al vervuld wanneer ze nog maar net begonnen is. Natuurlijk heeft ze haar betekenis voor het leven van het totale organisme, maar eeuwigheidswaarde heeft ze niet. Ook niet de zintuigwaarneming als zodanig, want de zintuigindruk ontstaat en vergaat. Als u nu bedenkt hoe verbleekt ook misschien al na enkele dagen datgene is wat u als zintuigindruk heeft opgenomen, hoe totaal verschillend de herinnering is ten opzichte van de zintuigwaarnemingen zelf, dan moet u erkennen: de zintuigwaarnemingen zijn wel iets moois, iets wat het mensenleven vreugde brengt in het direct ervaren en waarnemen, maar eeuwigheidswaarde hebben die zeker niet. [...]
Het zijn slechts speciale processen van verval van vorm, die we ontmoeten in de zintuigactiviteit, in de klierafscheiding en in de verteringsactiviteit. Dat zijn bijzondere processen van datgene wat wij een algemeen proces van verval van de vorm noemen. [...]

Heel anders ligt de zaak wanneer we overgaan naar de zenuwactiviteit, de spieractiviteit en de beenderactiviteit, het beendergestel van de mens. Gisteren hebben we besproken dat in zekere zin in het beenderstelsel materieel geworden imaginatie, ofwel materieel geworden beeldkarakter aanwezig is, in het spierstelsel materieel geworden inspiratie in de beweeglijkheid, en in het zenuwstelsel materieel geworden intuïtie.
Nu komen we tot het nauwkeuriger bespreken van een zaak die in algemene geesteswetenschappelijke voordrachten slechts oppervlakkig kon worden besproken. Het blijkt dat het beenderstelsel van de mens, wanneer hij door de poort van de dood gaat, langzamerhand door ontbinding of verbranding of hoe dan ook uiteenvalt. Maar wat er overblijft, wanneer het beenderstelsel materieel uiteenvalt, is de imaginatie. Die gaat niet verloren. Die blijft achter in de substanties die we ook bij ons hebben wanneer we door de poort van de dood zijn gegaan en het Kamaloka of het Devachan binnengaan. [...]
Bij deze imaginatie is datgene bijgemengd wat van de spieren overblijft wanneer deze stoffelijk uiteenvallen: daarvan blijft de inspiratie over, waarvan de spieren eigenlijk slechts de uitdrukking zijn, want ze zijn in feite alleen maar van stof doordrongen inspiraties. De inspiratie blijft over wanneer we door de poort van de dood zijn gegaan. Dat is heel interessant.
En net zo blijft van het zenuwstelsel de intuïtie over, wanneer de zenuwen zelf na de dood hun proces van verval tegemoet gaan. Dat zijn allemaal werkelijke bestanddelen van ons astrale en etherische lichaam. U weet toch dat we het etherlichaam niet helemaal afleggen: een extract daarvan nemen we mee wanneer we door de poort van de dood zijn gegaan. Dat is het geval, maar niet alleen dat.

De mens draagt voortdurend zijn zenuwstelsel door de wereld en dit zenuwstelsel is niets anders dan intuïtie, met stof doortrokken. Doordat de mens dit zenuwstelsel door de wereld draagt, is eigenlijk op de plaatsen waar de zenuwen het menselijk organisme doordringen, voortdurend intuïtie en deze intuïtie straalt dat geestelijke uit dat de mens altijd als een stralenaura om zich heen heeft. We beschouwen niet alleen wat we meenemen wanneer we door de poort van de dood gaan, maar we stralen steeds in die mate intuïtie uit waarin de zenuwen vervallen. Altijd heeft er een proces van verval in u plaats, altijd moet u toch in zekere zin opnieuw gevormd worden, ook al is bij het zenuwstelsel de duurzaamheid het grootst. Altijd vindt er uitstraling plaats, die men slechts door intuïtie kan waarnemen.
We kunnen dus zeggen: met de intuïtie te vatten substantie, geestelijke substantie straalt voortdurend van de mens uit in de mate waarin zijn fysiek zenuwstelsel verbrokkelt. Daaruit kun u al opmaken dat de mens, doordat hij zijn zenuwstelsel gebruikt, het verslijt, het tot verbrokkelen brengt, eigenlijk niet onbetekenend is voor de wereld. Hij heeft een grote betekenis. Want waar hij zijn zenuwen voor gebruikt, daarvan hangt af wat voor intuïtief te vatten substanties van hem uitstralen. En weer, doordat de mens zijn spieren gebruikt, stralen door inspiratie te vatten substanties van hem uit. Deze uitstraling is zo dat ze de wereld voortdurend bevolkt met louter buitengewoon fijn gedifferentieerde bewegingsprocessen. Dus geïnspireerde substanties stromen naar buiten de woorden zijn niet helemaal gelukkig gevormd, maar we hebben geen andere. En van de beenderen van de mens stroomt datgene uit wat we kunnen noemen imaginatief te vatten substantie.
Dit is nu uitermate interessant. [...]

Wat gebeurt er nu met alles wat we op deze wijze uitstralen? Vat u alles samen wat we op deze wijze uitstralen, beste vrienden: in wezen is het eigenlijk alles wat door ons in de wereld wordt bewerkstelligd. Want als u wat dan ook op de een of andere manier doet, wanneer u door dit te doen beweegt en rondloopt, dan brengt u uw beender en spierstelsel in beweging. Maar zelfs wanneer u alleen maar stil ligt en louter denkt, dan straalt u intuïtief te vatten substantie uit. Kortom, wat u in actie brengt, dat straalt u constant in de wereld uit, dat gaat voortdurend in de wereld over. Nu ziet u, als deze processen niet zouden plaatsvinden, dan zou van onze aarde, wanneer die aan het einddoel van haar ontwikkeling zou zijn aangekomen, niets meer aanwezig zijn dan verpulverde materie, die in het algemene wereldruim als stof zou overgaan. Maar wat er uit de materiële processen van de aarde gered kan worden door de mens, dat leeft in de algemene kosmos, in de algemene wereld als dat wat ontstaan kan door intuïtief inspiratie en imaginatie. Op deze wijze geeft de mens aan de wereld datgene waaruit de wereld zichzelf, bij wijze van bouwstenen, weer opnieuw opbouwt. Het zal datgene zijn wat net zo voortleeft als het ziele geestelijke van de hele aarde wanneer deze aarde wat haar materie betreft als lijk uit elkaar valt, net zoals de individuele mensenziel geestelijk voortleeft wanneer de individuele mens door de poort van de dood is gegaan. De mens brengt zijn individuele ziel door de poort van de dood heen; en de aarde brengt dat wat ontstaan is uit de intuïties, inspiraties en imaginaties van de mensen, over naar het Jupiterbestaan.

Daarmee is het grote verschil gekarakteriseerd dat er bestaat tussen de ene en de andere mens, voor zover de mens een dubbelwezen is: de zintuigwaarnemingen omvattende mens, de uit de klieren afscheidende mens, de verterende, zich voedende mens dat is de mens die door zijn gespletenheid voor het tijdelijke aardse leven bestemd is. Maar wat bewerkstelligd wordt door de aanwezigheid van het zenuw-, spier- en beenderstelsel, dat wordt in de aarde ingevoegd, opdat deze kan voortbestaan.

naar Rudolf Steiner - Jupiter zegel
bron: http://russellholland.blogspot.com/