maandag 15 juni 2009

De ontwikkeling van het kind in de eerste zeven jaar als basis voor het leren

Audrey McAllen
Voordracht gehouden te Brugge, België
op zaterdagochtend 2 mei 1987 - 9.30 u.

Wanneer we spreken over de wezensdelen van de mens, dan mogen we niet spreken over ons fysiek lichaam, ons echterlichaam, ons astraallichaam, maar we moeten zeggen het fysiek lichaam, het echterlichaam, het astraallichaam. Deze wezensdelen van de mens zijn namelijk door de Hiërarchieën voorbereid gedurende eerdere aarde-evoluties, te weten Oude Saturnus, Oude Zon en Oude Maan. De wezensdelen zijn universeel en wij, als "Ik ben" mogen hen gebruiken, maar ons persoonlijke Ik heeft ze niet zelf gemaakt. Zij geven ons vermogens voor onze ontwikkeling, want door middel van deze wezensdelen kunnen wij de gewaarwordingsziel, de verstandsziel en de bewustzijnsziel ontwikkelen.
In "De opvoeding van het kind in het licht van de antroposofie" beschrijft Rudolf Steiner de kinderlijke ontwikkeling als "drie geboorten". De periode van de werkelijk fysieke geboorte tot het 7e jaar (de tandenwisseling) is de tijd van de opvoeding van het fysieke lichaam. Het kind leeft dan in empathie met de gehele hem omringende omgeving inclusief de morele kwaliteiten van die omgeving, vooral van de mensen om hem heen. In het wezen van het kind leeft een sterke wil om de wereld op te nemen en na te bootsen. Het kind bootst na omdat "de wereld goed is". In de periode van 7 tot 14 jaar is er een verandering van bewustzijn. Het kind zoekt stabiliteit in de wereld. Het wil een autoriteit, die hem wijst wat goed of slecht is. Het wil respect opbrengen voor de opvoeder. Het ervaart: "de wereld is mooi". De periode van 14 tot 21 jaar is de tijd van idealisme. Het kind zoekt zelf zijn held om na te volgen. Het wil ervaren: "de wereld is waar".
Dit zijn 3 stadia van incarnatie van de ziel. Rond het 7e jaar is het etherlichaam vrijgekomen van het etherlichaam van de moeder. Rond het 14e jaar wordt het astraallichaam geboren en als we het etherlichaam goed opvoeden is het astraallichaam niet te chaotisch. Rond het 21e levensjaar zou de "schaal" klaar moeten zijn om het "Ik" te ontvangen. (P.S. Deze drievoud spiegelt zich in het klein ook in elke afzonderlijke periode.)

Het wordt steeds belangrijker dat we allemaal iets weten over de ontwikkeling in de eerste zeven jaar en dat we kunnen we leren van de kleuterleidsters. Maar de kleuterleidsters zouden ook de kinderlijke ontwikkeling tot minstens 9 jaar moeten bestuderen.
De eerste zeven jaar is de periode van de opvoeding van het fysieke lichaam, zodat het "Ik" geboren kan worden in het etherlichaam. Tegelijkertijd leggen we dan ook de basis voor de geboorte van de bewustzijnsziel(tussen 35 en 42 jaar). Dus moeten we het fysieke lichaam goed bekijken! Rudolf Steiner beschrijft het fysieke lichaam als de optelsom van alle zintuigen. De oorsprong ervan gaat terug tot de Oude Saturnus. Toen werden het skelet, en alles wat hoort bij bewegingen en het bewustzijn aangelegd.

De ontwikkeling van het fysieke lichaam kunnen we op twee manieren bekijken:
l. vanuit een structureel gezichtspunt, en
2. vanuit een constitutioneel (fysiologisch) gezichtspunt.
(Zie het schema)
(dubbelklik op de afbeelding voor een vergoting)

Als iets twaalfvoudig is kunnen we verwachten dat er opname van materie is, er wordt iets ruimtelijks gecreëerd. Het zevenvoudige heeft met de planeten te maken: dit is de etherisch/constitutionele kant van de orgaanprocessen.
Het structurele aspect van de fysieke mens vormt een ruimteorgaan. In de eerste periode (0 3 jaar) richt het kind zich op en oriënteert het zich in de ruimte. Een aantal reflexen, die bij de geboorte aanwezig zijn, moeten gedurende de eerste maanden worden geïntegreerd. Wanneer men bijvoorbeeld het hoofd van een jong baby’tje naar een kant draait, dan strekken zich de arm en het beentje aan de "gezichtszijde" en dan buigen het armpje en het beentje aan de “achterhoofdszijde”. Deze reflex noemt men de "Asymmetrische Tonische Nekreflex" (ATNR).
Wanneer men, bij een baby’tje in buikligging, het hoofdje voorwaarts buigt, dan buigen zich de armen in de ellebogen en strekken zich de benen; als men het hoofdje achterwaarts buigt, dan strekken zich de armen en buigen zich de benen in de knieën. Deze reflex noemt men de "Symmetrische Tonische Nekreflex" (STNR). (de links zijn naar de website van de INPP -Nederland: www.inpp.nl)

Het proces van het kruipen zorgt ervoor dat deze reflexen worden geïntegreerd in het neurologisch-motorische systeem. Wanneer ze blijven, bemoeilijken ze de ontwikkeling en dit zal later effect hebben op het leren. Kinderen waarbij dat het geval is, hangen op hun bank, of hebben de gewoonte van op één been te zitten, of de rest volgt wanneer ze een arm uitsteken. Ze hebben ook problemen in de euritmie. Het komt voor dat kleine kindjes, die deze reflexen overwonnen hebben, een verkoudheid of een oorontsteking krijgen. Wanneer die dan behandeld wordt met antibiotica, komen deze reflexen soms terug en verdwijnen ze niet meer. Deze verschijnselen zijn geen gewone onhandigheid ("clumsiness").

Tussen 3 en 5 jaar ontwikkelt zich de symmetrische fase (sidedness). Het kleine kind gebruikt zowel links als rechts: beide lichaamshelften worden geoefend, opgevoed. Er is een barrière tussen beiden ("middellijnbarrière"). Deze vormt een bescherming zodat het kind inderdaad beide helften van het lichaam kan ontwikkelen. Er is ook een "horizontale middellijn", die boven en onder scheidt. In de periode van de horizontale middellijn spelen de kinderen bijv. paardje, waarbij ze een koord rond de taille doen! Het is de tijd van het creatieve spel. Dan praten ze constant tegen de poppen of tegen zichzelf terwijl ze spelen. Als dat niet gebeurt, kan men later ellende krijgen. De middellijnbarrières dienen tussen 6 en 7 jaar te verdwijnen. Dus mogen de kinderen pas naar de eerste klas als ze 6½ jaar (en liefst ouder!) zijn!
Sommige ouders van kinderen tussen 4½ jaar en 5½ jaar denken dat hun kind linkshandig is, terwijl het dat helemaal niet is. Het valt de ouders enkel op wat het kind links doet. Dat is dan "pseudolinkshandigheid" (zie: ‘Teaching Children Handwriting’ van Audrey McAllen).

Veel latere leerproblemen hebben o.a. met de twee middellijnen te maken, bv. "spiegelen". Bij het schrijven moet de verticale barrière overwonnen zijn. Er zijn bv. kinderen die hun hand opheffen als ze aan de verticale middellijn komen. Er zijn kinderen die bij het schrijven op de rechterkant leunen om de middellijn niet te hoeven kruisen! De remedial teacher zou in de klas kunnen komen om deze fenomenen mee te helpen opsporen.
Om te onderzoeken of een kind problemen heeft met de horizontale middellijn moet men speciale technieken gebruiken. Men moet kijken naar wat de kinderen niet doen, naar wat ze ontwijken. Bv. deze kinderen bukken zich niet, maar in de plaats daarvan hurken zij , als ze iets van de grond moeten oprapen.

De derde periode van de eerste zevenjaar is voornamelijk een groeiperiode. Het kind begint het creatief spel los te laten. De kinderen beginnen elkaar te plagen, elkaar te stoten, enz... Die kinderen verstoren dus de harmonie in de kleuterklas en een kleuterleidster, die een sterk gevoel heeft voor creatief spel heeft daar dan moeite mee. Ze definieert dat gedrag dan als "schoolrijpheid" en ze wil die rustverstoorders dan naar de eerste klas verwijzen. Maar…dit alles is echter geen teken van schoolrijpheid. Het kind wil consolideren wat het verworven heeft en het moet daar dan ook de gelegenheid toe krijgen. Het wil dan dingen doen, bijvoorbeeld iets met de jongere kinderen, de baby’tjes en de peutertjes tot 3 jaar, die nog in hun zeepbelletjes leven.
Op structureel gebied moet het kind nu zijn lichaamsgeografie (in het gewone taalgebruik: "lichaamsschema") consolideren.
Wanneer de periode van 0 tot 3 jaar niet goed doorlopen is, heeft het kind vaak al geen goede lichaamsgeografie. Dat spiegelt zich in de kindertekeningen: het moet nu (derde periode) een drieledig mensfiguurtje tekenen met een middellijn.

Rond het 12e levensjaar beleven kinderen hun fysieke lichaam opnieuw. Het beenderstelsel voelt niet als van henzelf, maar als een innerlijke buitenwereld. Ze willen er dan met hun ziel op stampen. Als ze dan geen goede "lichaamsgeografie" hebben, dan is er niets om op te stampen. Er is dan niets waar het "willen" kan op staan, het lichaam draagt de ziel van het kind onvoldoende. Het gevolg ervan is wilszwakte. Kinderen "wensen" dingen te doen, maar ze kunnen het niet verwerkelijken. Door klassikaal de "spot check" af te nemen, kan men dat onderzoeken (zie: "De Extra Les"). Het is mij gebleken dat gemiddeld tweederde van de klas geen goede lichaamsgeografie heeft. Ze tekenen mensfiguren zoals 3 5 jarigen dat doen. Wanneer deze lichaamgeografie onvoldoende is, dan heeft de bewustzijnsziel dan geen goede fysieke basis -"schaal"- om zich te ontwikkelen. De gevolgen hiervan zijn te zien tot in het voortgezet onderwijs (de middelbare school). De kinderen gaan dan naar de bovenbouw zonder deze drieledigheid goed ontwikkeld te hebben.

Wat kunnen de kleuterjuffen hieraan doen? Ze moeten minstens leren te zien dat de primitieve reflexen en de middellijnbarrières volledig verdwenen zijn als de kinderen naar de 1e klas gaan. Ze kunnen dan op tijd remediëren via het spel van de kinderen.
Structurele problemen kan je ontdekken op de kindertekeningen. Je ziet dan bijvoorbeeld dat het hoofdje niet juist op de schouders getekend staat. Dan blijkt vaak dat het kinderen zijn die als baby van de stoel gevallen zijn of zoiets dergelijks, en dat er bijvoorbeeld iets verkeerds geschoten is tussen twee wervels in bv. de nek. Dit geeft dan een "verkeersopstopping" in de zenuwen. Er ontstaat een soort "paresthesie", needles and pins (= tintelingen, alsof er mieren over lopen). Dit gevoel is dan bij het kind constant aanwezig zonder dat het zich er bewust van is. Het beïnvloedt alle bewegingen en het kind gaat zijn bewegingen zo aanpassen dat die vervelende gevoelens zoveel mogelijk vermeden worden. Cranio-sacrale osteopathie kan daarbij hulp bieden. Het brengt het lichaam terug in de juiste constructie, zodat heileuritmie (euritmietherapie) en remediërend werk kunnen gaan aanslaan. (P.S. In Amerika zijn er cranio-sacrale osteopaten welke antroposoof zijn)
De laatste visie van de wetenschap op de hersenen is, dat de hersenen veel plastischer zijn dan men eerst aannam en dat ze daarom ook later nog (her )opgevoed kunnen worden. Men kan het kind ook later nog leren, zich naar de rechterkant van het lichaam te oriënteren, op een rustige manier, met behulp van bepaalde oefeningen.

vrijdag 5 juni 2009

De taak en plaats van de remedial teacher (Extra Les leerkracht)

Audrey McAllen
Voordracht gehouden te Brugge, België
Vrijdagavond 1 mei 1987

Het is een voorrecht hier in Brugge te mogen zijn. Ik ben hier de relieken van het ‘Heilig Bloed’ gaan bekijken. Plaatsen waar relikwieën worden bewaard zijn speciale plaatsen, plaatsen waar er een sterke concentratie is aan etherkrachten. Hier heeft de geestelijke realiteit ingewerkt in het etherlichaam van de aarde, zodat er een voedingsbodem is voor de krachten van het Michaëlstijdperk. Op zulk soort plaatsen in Europa ontstaan overal vrijescholen (Steinerscholen), ook zelfs in Amerika.

Nu: wat gebeurde er in Engeland, twee dagen geleden (1985)? Er was toen voor de eerste maal in de geschiedenis een staking van leraren. Een collega van mij, die werkzaam is in het gewone onderwijs, merkte op: "Ze zouden moeten staken voor betere voorwaarden waaronder moet worden gewerkt, niet voor meer salaris." Er is een tijd aan het komen dat elk kind een eigen leraar zal nodig hebben. In Amerika zei een onderwijsconsulente, die ook neurofysiologe is: "Binnen 10 jaar zal het zo zijn dat elk kind een crisis zal meemaken: de kinderen staan onder een te hoge druk". We zullen die nieuwe situatie moeten ondervangen.

Rudolf Steiner zegt in de 1e voordracht van "Algemene Menskunde" dat het onze taak als onderwijzende is, de ademhaling van de kinderen te regelen. Zonder te ademen zouden we niets kunnen begrijpen. De ademhaling is de activiteit van het organisme, die ons in staat stelt iets te begrijpen. Een kind met een oppervlakkige ademhaling kan niet echt doordringen in het begrijpen van gedachten. Ziele-geest en etherlichaam doordringen elkaar, werken op elkaar in. Dat is "ademen". Maar waar staat de individualiteit, het "Ik" in die interactie? Rudolf Steiner spreekt hier over iets dat archetypisch is, niet over het leven als een persoon met sympathieën en antipathieën, maar over iets dat gemeenschappelijk is voor alle menselijke wezens. Dat is dan objectieve werkelijkheid.



Laat ons nu kijken naar wat dan gemeenschappelijk en universeel in ons is. Dat is het fysieke lichaam. Geen enkel iemand is precies hetzelfde als een ander, maar toch hebben we allemaal dezelfde lichaamsstructuur. Deze gemeenschappelijke lichaamsstructuur is het resultaat van het werk van de Hiërarchieën gedurende de drie eerdere planetaire fasen van de aarde: Oude Saturnus, Oude Zon en de Oude Maan. Elk mens heeft daardoor hetzelfde aantal beenderen, dezelfde zintuigen, dezelfde opbouw, dezelfde zeven hoofdorganen, op welbepaalde plaatsen. Dus: het fysieke lichaam is een objectief element. Gelukkig maar, anders zou ieder mens een verschillende dokter moeten hebben!

Laat ons eens kijken naar de mens en zijn verhouding tot de verschillende levende wezens en de planeet aarde. De aarde heeft namelijk ook een fysiek lichaam, een etherlichaam en een astraallichaam. Sinds het Mysterie van Golgotha heeft de aarde ook een "Ik".
Wij mensen dragen het hele dierenrijk in ons astraallichaam. Het "Ik" onderdrukt dat dierlijke element echter. Dat komt mooi tot uiting in het Grimm sprookje ‘De Drie Gouden Haren van de Duivel’ met daarin de muis, die knaagt aan de wortels van de boom met de gouden appels.
Ook het hele plantenrijk en het hele mineraalrijk dragen wij als mens respectievelijk in ons etherlichaam en in ons fysieke lichaam. Dit zijn objectieve archetypen.

Als "Ik" moeten wij ontwaken:
in de gewaarwordingsziel (tussen 21 en 28 jaar),
in de verstandsziel (tussen 28 en 35 jaar), en
in de bewustzijnsziel (tussen 35 en 42 jaar).
Als leerkrachten werken we om te zorgen het fysieke lichaam, het etherlichaam en het astraallichaam van het kind voor te bereiden zodat daarin rond het 21e jaar het "Ik" kan ontwaken. Dat is onze taak.
De bewustzijnsziel is nog tamelijk nieuw. Daarin moet de mens ontwaken in onze huidige tijd: in de volgende 100 of meer jaar. Belangrijk voor de leraren is het te helpen bij het ontwaken van de bewustzijnsziel, zodat die kan gebruikt worden als een objectief, bovenpersoonlijk waarnemingsorgaan. De ontwikkeling van de bewustzijnsziel is, afhankelijk van de ontwikkeling van het fysieke lichaam.

De opvoeding van het fysieke lichaam van 0 tot 7 jaar moet zo gebeuren, dat de leervaardigheden –leervoorwaarden- aangelegd worden. We verwachten als leraren bijvoorbeeld dat een kind in de 1e klas in staat is om een potlood goed vast te houden. Maar vandaag de dag worden we geconfronteerd met het feit dat zulke normale vermogens niet meer spontaan te voorschijn komen, zelfs niet in de kleuterklassen van vrijescholen.
Het fysieke lichaam wordt geplunderd, door onze beschaving. Leerproblemen zijn een echte epidemie geworden, te vergelijken met de kankerepidemie in de volwassenenwereld. In de tijd dat ik (Audrey McAllen) beginnend lerares was, bestonden er wel "langzaam lerende" kinderen, maar er waren geen kinderen die niet in staat waren te leren. (Els Göttgens is ook bij deze bijeenkomst aanwezig en beaamt dit). Vroeger zag je soms kinderen met zieleproblemen –psychische problemen-, welke dan tot in liet fysieke lichaam hun invloed hadden. Op het ogenblik zie je het omgekeerde: de ziel van het kind komt in goede conditie op aarde (goed onderwezen door de Hiërarchieën), maar de zich incarnerende ziel wordt gefrustreerd door het fysieke lichaam dat obstakels opwerpt.

In de pedagogie is het zo dat, hetgeen je doet aan het lichaam, op de ziel werkt, en dat wat je doet aan de ziel, op het lichaam werkt. Bijvoorbeeld: als je niet kan rekenen, dan moet je in de turnzaal gaan bewegen en tellen terwijl je bijvoorbeeld staafoefeningen doet. Dat is het wonderbaarlijke wat we, als leraren, doen met de kinderen! Maar: we krijgen niet meer de verwachte reactie op het moment! Rudolf Steiner zegt dat, als er drie opeenvolgende generaties komen, waarvan de opvoeding geworteld is in materialisme en zonder religieuze, ethische concepten, dan dringt de decadentie tot in de lichamelijke structuren van de mens door. De grote wetenschappers (van vroeger) waren met geestelijke waarden opgevoed: zij konden dat voorkomen. Wij kunnen dat niet meer.

∗∗∗

Audrey Mc.Allen beantwoordde daarna enkele vragen, die haar op voorhand schriftelijk waren gesteld en die aansloten bij haar voordracht.

Vraag 1: Wat is het verschil tussen Remedial Teaching en Heilpedagogie?

Dat is moeilijk uit te leggen. Bijvoorbeeld: Wanneer een kind scheel kijkt, is dat een zieleprobleem. Lees Padraic Colums: "The King of Ireland's Son" (De Koningszoon van Ierland). Daarin kijkt een van de drie dochters van de Tovenaar van de Zwarte Achterlanden scheel. Daaruit lees je de psychologie van het schele kind en in dat zielegebied ligt dus een taak voor de klassenleerkracht. De dokter schrijft voor zo’n euvel euritmietherapie voor, maar de klassenleerkracht brengt voor dit euvel zielebeelden aan, waaraan de ziel van zo’n kind zich kan scholen. Een ander voorbeeld: een kind dat stottert. Rudolf Steiner zegt in "Sprachgestaltung und Dramatische Kunst" dat stotteren geworteld is in boosheid en angst. Vanuit die gedachte kun je pedagogische oefeningen bedenken. Maar daarnaast is ook weer medische behandeling nodig om het organisme te ondersteunen.

-Dat is alles therapie van het ‘normale kind’.

De taak van de remedial teachers ligt op een ander terrein. Extrales-leerkrachten moeten nagaan wat het "Ik" van het kind belet om in de objectieve archetypen van het lichaam door te dringen. Ze moeten het kind overnieuw leren, wat het niet in staat was zelf te volbrengen. Ze moeten inhalen wat de kinderen tijdens de ontwikkeling van de eerste zeven jaar hebben gemist. De ontwikkelingsachterstand van de kinderen (zintuigen en beweging) wordt o.a. veroorzaakt doordat de hele kindercultuur is verdwenen. Welke kind kan nog een tol laten draaien en laten springen? Wie weet nog wat hij met een hoepel moet doen? De kindercultuur met spel is weg. En ook de werkende volwassenen, die het kind kon zien en nabootsen in hun imitatiespel, zoals alle huishoudelijke en ambachtelijke bezigheden: ramen zemen, afwassen, de was doen, strijken, schoonmaken, zagen, timmeren, smeden enz. dat alles vormde de opvoeding van het fysieke lichaam en was de grondslag van de intelligentie. Deze vaardigheden werden vermogens. In de tijd van Rudolf Steiner bestond deze kindercultuur nog! We moeten daarom onze opvoeding, pedagogie herzien.

Vraag 2: Welk is de verhouding tussen klassenleerkracht en remedial teacher?

Vooral de oudere klassenleerkrachten voelen het als bedreigend dat, een jongere persoon hen komt bekritiseren. Eigenlijk weten de klassenleerkrachten wel dat ze bepaalde zaken niet meer kunnen doen. Tweederde van de kinderen heeft hulp nodig. De klassenleerkrachten moeten de remedial teacher leren zien als een helper, die zich specialiseert in opvoeden zelf. Daar tegenover staat dat de beste training voor de remedial teachers is zelf klassenleerkracht geweest te zijn.

Vraag 3: In het traditionele onderwijs doet men meer en meer remediëring op motorisch gebied.
Wat moeten wij brengen? Wat moet er verschillend zijn?

Hulp in het sensomotorische veld is het belangrijkste werk van de remedial teacher. Het verschil met de bewegingsopvoeding van de gewone motorische remedial teaching is, dat wij als vrijeschool-leerkrachten iets moeten halen uit het geestelijke gebied der archetypen. Dus: de oefeningen moeten zinvol, betekenisvol zijn. De ziel heeft een slechte ervaring gehad met het fysieke lichaam, dat niet doet wat de ziel verwacht dat het zal doen. Het fysieke lichaam werkt niet mee. Het lichaam is het probleem. De ziel is daardoor gefrustreerd geraakt. Het "Ik" heeft alle kennis in zich. Een remediërende oefening moet herinneringen bij het "Ik" wakker maken, van zaken die het geleerd heeft in de geestelijke wereld. Zoals bijvoorbeeld de tekening in het begin van de voordracht. Men kan in een vormtekening (of bewegingsoefening) uit de twee driehoeken een zesster (twee driehoeken in elkaar) laten ontstaan. (vgl. de 'Elkaar Doordringende Driehoeken' in "De Extra Les".) Zoals hier getekend is de Davidster ontstaan uit een neergaande beweging van één van de driehoeken. Het omgekeerde kan men ook doen (van beneden naar boven). Zo ontstaat een soort ademhalingsproces.
In een van zijn voordrachten beschrijft R. Steiner een zelfde beeld: het licht dat opwaarts stroomt en de zwaarte die naar beneden trekt. Hieruit kan men een ook staafoefening afleiden.
Op deze manier wordt het kind herinnert aan iets wat het diep in het innerlijk al weet. Door zulke oefeningen wordt het "Ik" van het kind aangespoord om dat te doen in het fysieke lichaam, wat het in de eerste 7 jaar had willen doen. Zo breng je troost voor het "Ik" van het kind voor de gruwelen, die zijn ziel heeft moeten doormaken t.g.v. de stoornissen die tussen 0 en 7 jaar in het fysieke lichaam ontstaan zijn.