maandag 30 augustus 2010

Het Spiegelingsproces in Relatie tot de Twee- en Driedimensionale Ruimte

Audrey McAllen
‘The Mirroring Process in Relation to Two- and Three-Dimensional Space’ uit: Mary Ellen Wilby (samensteller) Learning Difficulties
(lees ook de voordracht van Audrey McAllen eerder gepubliceerd op deze blog)

Wanneer je jezelf in een Spiegel bekijkt zie je linkerhand gespiegeld aan de linkerkant, de rechter aan de rechterkant. Dat is een symmetrische spiegeling die verschijnt in een normale platte spiegel en ook in een bolle spiegel. Wanneer je een landschap beschrijft of op een kaart kijkt gebruik je deze vorm van ruimtespiegeling ook. Je noemt iets links of recht is op een kaart in relatie tot je eigen linker en rechter lichaamshelft. Dat betekent dat er in deze situaties geen sprake is van diepte, geen driedimensionaal element, waarvoor een diagonaal nodig is, de lijn die je in het perspectief leidt, de lijn van de WIL. Alleen wanneer je tegenover een ander persoon staat noem je wat voor jou links is, voor die persoon zijn rechter kant. We vertalen innerlijk onze linkerkant naar zijn rechterkant, en kruisen dus diagonaal. In deze situatie maken we dus geen gebruik van een normale platte symmetrische spiegeling, maar we kruisen over. Dit is als een concave spiegeling, een holle spiegeling, zoals we die ook kunnen zien in de holle binnenkant van een glimmende lepel: je rechterhand wordt gespiegeld aan de linkerkant van de lepel. Wanneer je een holle (concave) spiegel (de lepel of een glimmende rond schaal) recht voor je houdt, dat is op 180º, dan zal het spiegelbeeld ondersteboven en links/ rechts verwisseld verschijnen. Achter het perspectief (de driedimensionale ruimte) ligt dus een concave situatie verborgen, zoals wanneer je in een holle spiegel kijkt, maar ook wanneer je kijkt naar de hemelkoepel.
Maar let op: wanneer je een holle lepel rechtop voor een plat op tafel liggend stuk tekst houdt, d.w.z. in een hoek van 90º, dan kun je midden in de holte van de lepel een bepaald punt ontdekken, waar de tekst gewoon te lezen is, zonder enkele vorm van spiegeling, zonder omkeringen. We zien daar ons handschrift precies hetzelfde verschijnen als het is geschreven. Dat gebeurt nooit in platte spiegels of in convexe spiegels, noch op 90º of 180º. Concave en convexe spiegelingen zijn verbonden met de mogelijkheid om te wisselen van driedimensionale ruimte en tweedimensionale ruimte.

Dit wisselen tussen driedimensionale ruimte en tweedimensionale ruimte hebben we nodig bij de vaardigheden schrijven en lezen. Wanneer we diagonale lijnen trekken, inclusief gebogen lijnen linksom of rechtsom, representeren zij de driedimensionale ruimte in een tweedimensionaal vlak d.w.z. het papier. Letters zijn opgebouwd uit verticale en horizontale lijnen met daarbij diagonale en gebogen lijnen.
We moeten ons ervan gewissen dat we bij het schrijven en lezen net zo veel te maken hebben met de eigenbewegingszin als met de visuele waarneming, het oog. De ogen bewegen in de oogkassen naar links en rechts, naar boven en beneden, en in een cirkel. Dat kunnen we in de tweede dimensie reproduceren. Om het oog in de derde dimensie van het perspectief te brengen, d.w.z. dichtbij en veraf, hebben we ons ledematenstelsel nodig om ze vooruit of achteruit te dragen. Dat is op papier de diagonale lijn van de WIL. Het oog zelf is een bol. Wanneer wij onze eigen bewegingen in een spiegel bekijken, zoals bijvoorbeeld voor een spiegel in een balletschool, dan maken wij van die spiegel door innerlijke aanpassingen een ‘oog’. We kijken naar onszelf en passen aan door middel van het spiegelbeeld; we ‘kijken’ vanaf achter van de spiegel naar onszelf.
Rudolf Steiner beschrijft dat voor het geestelijk schouwen de achterkant van onze schedel open is voor de geestelijke wereld. (GA 115 voordracht 27-10-1909). Wanneer wij, als een Ik, vanuit dit geestelijke aspect in ons hoofd binnenkijken naar onze gesloten ogen, dan kunnen we ons voorstellen dat de oogleden functioneren als de zilveren achterkant van een spiegel. We kunnen naar binnen kijken in ons oog als in een concave situatie.

We moeten dus een onderscheid maken tussen spiegelingen in het astrale gebied en spiegelingen in het etherische gebied. Steiner beschrijft de astrale spiegeling ook als 354 die gespiegeld wordt als 453.
Daardoor kunnen we de volgende mogelijke spiegelingen krijgen, dat ALM kan worden gespiegeld in de tweede en derde dimensie:
Houd een kaart in de hand waarop ALM staat en ga staan voor een verticale convexe (bolle) spiegel (180º), en dan een concave (holle) spiegel. De spiegeling verschijnt als in Figuur 1a.

Figuur 1a

Leg de kaart met ALM plat op tafel voor je (een horizontaal vlak) en. Houd eerst de convexe (bolle) spiegel en dan een concave (holle) spiegel er achter, bovenaan de bladzijde in een hoek van 90 º. Dan spiegeling verschijnt dan als in Figuur 1b.

Figuur 1b

Figuur 2: Spiegeling van ALM in een palindroom - in tweedimensionale ruimte.
Figuur 2

Rudolf Steiner maakt een onderscheid tussen de rechter en linkerkant van het etherlichaam(GA 158). Door mijn observaties de bewegingen van kinderen en hun tekeningen, is het mij gebleken dat de functie van de rechter en linkerkant van het etherlichaam is dat ze werken als een spiegel. Onafhankelijk van elkaar, maar toch simultaan spiegelen de twee zijden van het echterlichaam iedere beweging die we maken. Spiegelt de ene zijde zonder dat de andere kant meedoet, dan is de spiegelingssequentie verwrongen. We kunnen de volgorde van de hele sequentie van spiegelingen in de geestelijke wezensdelen van de mens als volgt schematisch opsommen.

Figuur 3: Sequentie van spiegelingen (stap 3 en 4 zijn cruciaal bij leesproblemen

In gesprekken en tijdens lezingen werd mij vaakgevraagd hoe het kan dat er kinderen en volwassenen zijn die, hoewel zij een gekruiste dominantie hebben ontwikkeld, toch goed kunnen lezen of schrijven, terwijl voor anderen deze factor in de dominantie een struikelblok kan vormen.
Een antwoord komt aan het licht wanneer we het verschil bekijken tussen het resultaat van een gewone dominantiecheck en de gegevens die we krijgen met de Handedness Pattern. (Het Onderzoek Bewegingspatronen zie: De Extra Les - blz. 56-65).
Met de gebruikelijke dominantie test, gebruiken leraren een caleidoscoop of een stuk papier met een gaatje om doorheen te kijken. Zij observeren het kind wat daar doorheen kijkt. Een klokje of een schelp wordt gebuikt voor het bekijken van de oordominantie. Voor de dominantie van de hand kijken we naar de hand waarmee een kind schrijft of tekent of iets opraapt., en voor de voetdominantie kijken we bijvoorbeeld naar de voet waarmee het kan hinkelen. Deze bevindingen moeten we dan vergelijken met de keuze voor voet, hand en/of oog in Het Onderzoek Bewegingspatronen.
Bij deze oefening moet het kind op de grond zitten voor een eenvoudige symmetrische vorm. Elke vorm is getekend op een kaart van 55 x 75 cm, die rechtop tegen een muur staat. Het kind zit recht voor de kaart en volgt de vormen in een sequentie zoals de instructie gegeven is in De Extra Les (blz. 56-65).
Wanneer het kind dan deze beweging uitvoert moet het de verticale middenlijn passeren en wordt daarmee onbewust links en rechts gewaar. Juist op onbewust niveau bewegen wij als vanzelf wanneer we met bewustzijn denken of spreken, d.w.z. bij het schrijven denken we na over de inhoud, maar we zijn ons niet bewust van wat de hand doet, of wanneer we elzen en tegelijk breien denken we na over de inhoud zonder te weten hoe onze handen breien. Wanneer de hand, voet, oog en oordominantie op onbewuste niveaus niet stevig ontwikkeld is, dan gaan de kinderen bizarre keuze maken voor voet, hand of oog, en ze kiezen verschillen startpunten waarmee zij laten zien dat er verstoringen zijn opgetreden in de dominantiepatronen. Dit kan problemen geven in het spiegelingsproces tussen fysiek/etherlichaam en de responsieve bewegingen van het astraallichaam.
Een zelfde probleem kan zich voordoen bij de horizontale vorm, wanneer de ruimte is verdeeld in boven en onder en de horizontale middenlijn moet worden gepasseerd. Dan wordt daarmee onbewust boven en onder gewaar.
Wanneer de keuze voor hand, voet en/of oog overeenkomt met wat zichtbaar werd bij het normale dominantieonderzoek (zelf wanneer er sprake is van gekruiste dominantie) en het kind maakt de bewegingen van links naar rechts en van boven naar onder, dan zal het dominantie patroon, zelfs bij gekruiste dominantie, consequent zijn en in een vast patroon door het hele spiegelsysteem van de bovenzinnelijke wezensdelen heen worden doorgevoerd. Dat betekent dat de bovenzinnelijke activiteiten in evenwicht gehouden worden (zie Figuur 3). Met dit stabiele patroon zijn er geen conflicterende spiegelbeelden, die vanuit het onbewuste gebied in het bewustzijn opduiken. Het kind kan schrijven en lezen doordat de daarvoor nodige motorische activiteit wordt ondersteund op lagere onbewuste niveaus, en de hersenen zijn vrij om door het Ik gebruikt te worden als instrument voor leren en denken.

Splinter Skills (splintervaardigheden):
Wanneer een kind niet makkelijk kan schrijven wanneer het denkt aan de inhoud van wat het schrijft, d.w.z. dat het meer inspanning dan noodzakelijk moet aanwenden voor het aansturen van de bewegingen van de pen of het potlood over het papier, dan wordt deze bezigheid (vaardigheid) niet op onbewust niveau ondersteund. Splinter skills zijn vaardigheden waarbij het kind teveel bewustzijn nodig heeft om zich op de activiteit te focussen, die het eigenlijk als vanzelf en onbewust zou moeten kunnen uitvoeren.

We weten dat bovenzinnelijke stromingen (zie Rudolf Steiner: Ilkley course (GA 307) - 3e voordracht Aug. 1923-) reageren op het visuele beeld zonder enige controle op onbewuste niveaus, wanneer een kind bizarre keuzes voor hand, voet en/of oog maakt bij het navolgen van de vormen van Het Onderzoek Bewegingspatronen of wanneer het kind van rechts naar links of van beneden naar boven beweegt en/of zonder consistent patroon. Vandaar dat het Ik wordt geconfronteerd met elkaar tegensprekende beelden, die het niet kan samenbrengen tot een beeld dat correspondeert met wat het met de ogen waarneemt en via de beweging overbrengt.
Om dat voor ons zelf duidelijk te krijgen kunnen we het schema (Figuur 2) nemen en het overtekenen op een papier. Vouw nu dat papier dubbel op de verticale middenlijn en je zult zien dat de linker en rechterkant op elkaar passen. Dit is waarom de oefeningen met het Mesker-bord zo effectief zijn, waarbij het kind met twee handen tegelijk vormen tekent op een speciaal schoolbord, dat is opgesteld in het symmetrische vlak, de verticale middenlijn.
Wanneer we het papier weer openvouwen en dan opnieuw vouwen op de horizontale middenlijn boven/onder, vallen de letters ook over elkaar.
Nu kunnen we het papier met het hele diagram opvouwen in beide richtingen, links/rechts en boven/onder, en nu is er een ‘total match’, alles valt over elkaar. Zo is het normale waarnemingspatroon voor Ik: beide helften van het etherlichaam spiegelen harmonieus samen, in relatie met het astraallichaam. Zie daarvoor nogmaals het diagram (Figuur 3).
Als een van de ze sequenties onderbroken wordt, als gevolg van verstoringen in het dominantiepatroon, dan is het spiegelproces verstoord. We zien deze discrepanties tussen het normale domantie-onderzoek en de resultaten van Het Onderzoek Bewegingspatronen. Zoals beschreven in De Extra Les. In de tekening van de Bloem-staf (zie: EL blz. 65) zien we een illustratie van hoe de platte spiegelingen, en de convexe en concave spiegelingen elkaar tegengestelde reflecties zijn in het bewegingssysteem. Daardoor kunnen we begrijpen welke verwarring er kan optreden in de waarnemingen van het kind.

----------

AANVULLINGEN bij dit artikel uit voordrachten van Rudolf Steiner betreffende het spiegelingsproces:

De astrale wereld kan worden gekarakteriseerd met een aantal eigenschappen. Een verwarringscheppende eigenschap, vooral voor iemand die het pad van de geestelijke scholing betreedt, is dat alle dingen verkeerd, zogezegd in spiegelbeeld verschijnen, zodat hij eraan moet wennen, alles anders te bekijken. Hij moet bijvoorbeeld leren getallen van achter naar voor te lezen. Wij zijn gewoon een getal zo te lezen, dat als er 3, 4, 5 staat wij 345 lezen; in de astrale wereld moeten we het omkeren, 543 lezen. Alles keert om tot een spiegelbeeld. Dat is zeer belangrijk om te weten.

uit: Rudolf Steiner Vor dem Tore der Theosophie (GA95)
2e voordracht Stuttgart, 23 augustus 1906

Op het astrale vlak verlopen de dingen achteruit, en de dingen verschijnen omgekeerd, dus in het spiegelbeeld. Bijvoorbeeld moet het getal 641 daar als 146 worden gelezen.
uit: Rudolf Steiner Ursprungsimpulse der Geisteswissenschaft
(GA 96) voordracht Berlijn, 22 oktober 1906: Die Technik des Karmas

Willen het astrale lichaam en het Ik hun eigen ervaringen kunnen waarnemen, dan moeten deze innerlijke ervaringen zich uiterlijk spiegelen en dat kan alleen wanneer het ik met het astrale lichaam 's morgens bij het ontwaken onderduiken in het etherlichaam en het fysieke lichaam. Voor alles wat de mens innerlijk beleeft aan lust en leed, vreugde en verdriet werkt met name het etherlichaam als een spiegel, die alles weerkaatst wat wij innerlijk beleven. Alsof wij onszelf in een spiegel zien, zo zien wij wat wij in het astrale lichaam beleven in de spiegel van ons fysiek en etherisch lichaam. Wij moeten nu echter niet geloven, dat dit zieleleven, dat zich van de morgen tot de avond voor onze ziel afspeelt, tot stand komt zonder dat daar werk voor verzet hoeft te worden. Het innerlijk van de mens, het ik en het astrale lichaam, alles wat bewustzijnsziel, verstandsziel, gewaarwordingsziel is, moet met zijn krachten werken aan het fysieke lichaam en het etherlichaam, moet om zo te zeggen door zijn wisselwerking op deze twee lichamen van de mens het af en aanstromende leven van alledag opwekken.
uit: Rudolf Steiner: Metamorfosen van het Zieleleven (GA 58)
voordracht München 14 maart 1910