dinsdag 7 april 2009

SLEEP - hoofdstuk 9 (deel 5)

Voorbeelden van onderwijs-ondersteunende lessen
vervolg hoofdstuk 9 

Welk beeld van hun situatie laten deze kinderen ons zien? 
Alle drie hebben ze moeilijkheden met de incarnatie, het binnenvoeren van hun wilskrachten in de organisatie voor het Ik, die de erfelijkheidslichaam hen aanbiedt. Er zijn moeilijkheden bij het greep krijgen op de krachten aan de linker- en rechterzijde van het lichaam, wat laat zien dat zij in de ontwikkeling van de eerste zeven jaren gehinderd zijn. Zij hebben het erfelijkheidslichaam niet geheel om kunnen vormen in een eigen lichaam. De krachten die werken van beneden en vanaf van boven (astraallichaam en Ik – vert.) zijn niet in evenwicht en dit is een hindernis geworden bij de negenjaarscrisis – fysiologisch de verplaatsing van het zwaartepunt van de stofwisseling van het hoofd naar de buik, psychologisch het onderscheid tussen Ik en de wereld. (zie B.C.J.Lievegoed: De Ontwikkelingfasen van het Kind). De verschillende baloefeningen laten dit zien. De oefening ‘Het eigen gewicht optillen’ (‘De Extra Les’ blz. 156), vertelt ons wat is gebeurd. In de plaats van een beheersen van het lichaam, zien we nu hoe zwaar het voor de ziel is om het lichaam te dragen. De ziel is te diep verweven met de aardezwaartekracht. In plaats dat het een uitdrukking is van de individualiteit van het kind, belast het lichaam de ziel met alles wat het kind heeft nagebootst van de omgeving of wat van instinctmatige natuur is. (zie Rudolf Steiner: Algemene Menskunde, 4e voordracht). Door deze last wordt de toekomstige ontwikkeling van de bewustzijnsziel ondermijnd. Het beïnvloedt de mogelijkheden van de wil van de kinderen om vanuit de slaap morele impulsen vanuit de geestelijke wereld over te brengen. Hun hele ontwikkeling staat op het spel. Geen wonder dat Mary liegt en steelt, dat Dirk wild en ongedurig is en dat Tom voor zijn leeftijd te vroeg oud is en eigenlijk smeekt om hulp.

Hoewel we mogen zeggen dat de oorzaak dezelfde is, de manifestatie en de graad van moeilijkheden verschilt naar gelang de individuele mogelijkheden. ‘Het eigen gewicht optillen’ verschaft een aanwijzing over hoe diep de moeilijkheden liggen. Laten we bijvoorbeeld eens kijken naar de drie gebaren van de handen, die bij deze oefening zichtbaar werden. Bij Mary liet het uitstrekken van de pinken zien dat instinctieve wilskrachten haar ik-ontwikkeling overheersen. Haar levenszin(-tuig) is verstoord en daardoor heeft een goede metamorfose van dit zintuig naar het gedachtenzin(-tuig) vertraging opgelopen. Haar zwakke geheugen komt door de moeilijkheden die haar wilskrachten hebben om de Ik-organisatie in de grip te krijgen. En het rekenprobleem is daar een andere uiting van, omdat het werken met getallen als voorwaarde heeft dat alle bovenzinnelijke wezensdelen van een incarnerende individualiteit elkaar doordingen.

In het geval van Dirk zien we aan het uitstrekken van de wijsvingers dat hij geheel leeft in zijn zenuw-zintuigsysteem en dat hij goede intellectuele capaciteiten heeft, maar dat hij zodra hij overprikkeld raakt, d.w.z. teveel zintuigindrukken moet ondergaan, de zintuigorganisatie plotseling overweldigd wordt en hij de beheersing over zijn wilskrachten verliest. Dan is hij overgeleverd aan de grillen van zijn astraallichaam en aan wat dat allemaal aan inhoud heeft.

Tom daarentegen beschikt voor een tienjarige over een ijselijke zelfcontrole. Hij weet waar hij is en wat hij wil. Hij kan goed met je converseren, als een volwassene, totdat hij moe wordt. Dan laat hij alles gaan en mengt zich in zijn bewustzijn van alles, zodat we kunnen begrijpen dat zijn onoplettendheid zijn oudere zus irriteert zodat zij zegt dat hij dom is. Zijn naar het lichaam terugtrekkende handen bij ‘Het eigen gewicht optillen’ zijn een beeld van het onder controle proberen te houden en van de spanning, die de ziel ervaart in het zenuw-zintuigsysteem, welke de fysieke manifestatie is van het astraallichaam. De overgevoeligheid op zintuigindrukken, die via het licht tot hem komen, beïnvloeden direct via de ontvangende zintuigorganen de strekkende spieren. En de impact is zo groot dat de eigenbewegingszin (het ontvangende zintuig voor eigen bewegingen ofwel de zogenaamde motorische zenuwen) overweldigd wordt. De ziel vindt geen anker en begint eruit te spiralen en neemt het bewustzijn met zich mee. Bewegingen van handen en ledematen worden onhandig en ongecontroleerd, het kind let niet meer op en wordt afwezig.

Dat de ziel te vroeg in de zintuigwereld is ondergedoken, kan ook waargenomen worden bij de kruipoefeningen (zie ‘De Extra Les’ blz. 130). De shock die de ziel heeft moeten ondergaan, wordt geuit in de vastgehouden gebaren, die verborgen liggen onder de normale bewegingen van het spierstelsel. (zie Karl König – De eerste drie kinderjaren). Zij zijn daar alle tijd en vormen een hindernis voor de wil om volledig te stromen. We moeten ons realiseren dat het spierstelsel een ‘neerslag is van inspiraties’ (zie SLEEP - hoofdstuk 7), en dat in het spierstelsel de beelden van ons karma verborgen liggen. We kunnen ons inleven in de problemen die de incarnerende ziel ondervindt als gevolg van de discrepantie tussen de uiterlijke omgeving en de beelden van de eigen karmische verantwoordelijkheden. De ziel reageert hierop in innerlijke diepten en drukt deze reacties af in de fysieke basis van zijn wezen. Veel kinderen spiegelen de schaduwkanten van ons moderne materialisme. Wanneer je hen bijvoorbeeld vraagt om op de grond te gaan liggen, installeren sommigen zich met hun handen achter hun hoofd gevouwen en de voeten open “op 10 voor 2”. Dit gebaar zou kunnen betekenen: Het beheersen van de aarde betekent bevrediging van begeerten, die in de gewaarwoordigsziel zijn geplant; werk is alleen nodig om het gemakkelijker te krijgen. Deze houding, die in onze instincten werkzaam is, wordt herkent en geëxploiteerd door de commercie met luxe aanbiedingen, gratis cadeaus, loterijen, allemaal tegemoetkomend aan de wens iets voor niets te krijgen. Andere kinderen vertonen gebaren van wanhoop of agressie. Een kind bleef op zijn ellebogen kruipen, het hoofd met de kin in de handen. Anderen kropen met gebalde vuisten, witte vingerknokkels of met de armen over elkaar. (Let op: deze gebaren worden zichtbaar bij het kruipen met de onderarmen op de grond. (zie ‘De Extra Les’ blz. 130). Wanneer we zulke bewegingen leren zien, ontwaakt onze blik steeds verder voor dat wat het kind ons toont.

De Koperen Bal Oefening (zie ‘De Extra Les’ blz. 142) laat de spanning zien de tussen strekkende spieren en de optillende spieren. De kinderen kunnen hun armen niet echt recht maken en uiteindelijk trekken de armen zich in een vreemde houding. De eerste twee gedeeltes van de oefening eindigen ermee dat de armen in het euritmische A-gebaar liggen. Soms komt het voor dat de armen van een kind zo verward zijn dat bewegend boven het lichaam het E-gebaar wordt gemaakt, of dat er een euritmisch P-gebaar wordt gemaakt wanneer het kind beweegt (de polsen buigen boven het hoofd naar binnen richting de schedel). Bij weer andere kinderen zien we dat de mond een of meer klinkers vormt wanneer zij worstelen met de ingeslepen innerlijke bewegingstendensen, die de ziel niet toestaan zijn eigen werkelijke klanken te uiten. Er zijn kinderen die zo stijf zijn dat hun kaken draaiende bewegingen maken; ander snurkten zelfs. Eigenlijk pas wanneer het kind begint te geeuwen, iets wat therapeuten goed herkennen, kunnen we er pas vanuit gaan dat de oefening de regionen bereikt waar de problemen liggen. Dat kan de ene keer vlug zijn, in het andere geval duurt het maanden. De tijd die deze oefening neemt is uiteindelijk 15 tot 20 minuten. De oplettende leraar wordt gevoelig voor het moment waarop het kind een nieuw gedeelte van zijn bewegingssysteem bereikt en dat de oefening dan zijn werk heeft gedaan voor die week. Bovenzinnelijke stromingen (zie SLEEP - hoofdstuk 4) zijn vrijgemaakt. Er ontstaan bevrijding en nieuwe mogelijkheden voor het kind. De bevestiging hiervan vinden we in de kleuren die het kind kiest bij ‘De Bewegende Rechte Lijn en Lemniscaatoefening’, de vormteken-oefening die op de Koperen Bal oefening volgt. (zie ‘De Extra Les’ blz. 167). Dit is een vormtekening waarbij een grote lemniscaat met de ene hand wordt getekend en tegelijk een rechte lijn met de andere hand, in een voortdurende beweging totdat een bevredigend ritme is opgebouwd. Hierbij objectiveren we de innerlijke ervaringen opgedaan tijdens de Koperen Bal Oefening door kleur en bewegingen, die de wil van het Ik aanzetten om volledig het lichamelijk voertuig te doordringen. Deze laatste oefening is de noodzakelijke afsluiting van de Koperen Bal Oefening.

Geen opmerkingen: