dinsdag 5 juli 2011
geometrische vormen
In een eerdere bijdrage (klik hier) hebben we een serie tekenoefeningen voorgesteld, geschikt voor de 1e klas (groep 3), waarmee de verschillende fasen van de ontwikkeling van het tekenen worden herhaald. Hij kan natuurlijk ook nog in hogere klassen of als individuele oefening worden aangeboden. In deze bijdrage volgt een aanvulling/variatie op deze serie.
In de genoemde serie oefeningen wordt begonnen met grove tekenbewegingen vanuit de schouder, met de hand nog als vuist. Dan volgen tekenbewegingen vanuit de elleboog, de pols en tenslotte de fijn-motorische vingerbewegingen, die nodig zijn voor het schrijven. Eigenlijk zijn het bewegingspatronen die het kind vanuit zichzelf zou moeten doen in de eerste zeven levensjaren. We zien echter steeds meer in peuter- en kleutergroepen dat belangrijke ontwikkelingsstappen in het tekenen (overigens ook in de rest van de motorische ontwikkeling) onvoldoende worden ‘geoefend’.
instructie:
Na de ‘Krabbeloefening’ of ‘Scribble Whirl’ uit (Extra Les blz. 162-163), waarmee kinderen de vroegste fase van het tekenen opnieuw kunnen doormaken, willen we het bewustzijn van het kind meer verbinden met wat we aan het doen zijn. De ‘Krabbeloefening’ activeert de wil van het kind en stimuleert daarmee ook de fantasie. Daarna vragen we de kinderen om in ontstane wirwar van getekende lijnen zoveel mogelijk geometrische vormen te zoeken. Deze geometrische vormen mogen zij dan accentueren en/of inkleuren.
Met deze opdracht wordt na de activiteit met intense beweging een rustige activiteit aangeboden. Eerst werd de wil geactiveerd, nu het waarnemen. Daar gaat een hygiënische werking vanuit. Het is tenslotte zo dat zintuigactiviteit en het daarmee verbonden bewuste waarnemen een corrigerende werking heeft op de wilskrachten van het zich ontwikkelende kind. Rudolf Steiner spreekt in ‘Algemene Menskunde’ over de verschillende lagen van de wil, verbonden met de wezensdelen. Het eerste primitieve bewegen wordt nog bepaald door de wetmatigheden van het fysieke lichaam. Steiner noemt deze wilsuitingen ‘instinct’. Bewegingsimpulsen die vanuit de levensfuncties voortkomen, ook die welke samenhangen met aangeleerde gewoontes die het etherlichaam zijn afgedrukt, noemt hij ‘drift’. Wanneer handelingen ontstaan als reactie op de zintuiglijke wereld, of wanneer deze voortkomen uit roerselen in de diepte van de ziel (het astraallichaam), dan mag men deze wilsuitingen als begeerte betitelen. Pas door de invloed van het geestelijke deel van de mens, het Ik, kan de wil van het opgroeiende kind zich ontwikkelen tot motief, gemotiveerd handelen. Zelfs in onze rechtspraak wordt rekening gehouden met de diversiteit van de menselijke wilsuitingen, wanneer men bijvoorbeeld onderscheid maakt tussen een misdaad uit voorbedachte rade (bewust motief), of voortkomend uit impulsieve reacties. Daarmee ontstaat o.a. het verschil tussen doodslag en moord.
Via de zintuigen werkt het Hogere Ik van de mens in op de lichamelijke organisatie. Brengen we na het bewegen het lichaam tot rust, tot waarneming, dan werkt dat genezend op de lichamelijke organisatie. De opdracht van de leraar is om bewegen en waarnemende activiteit van de zintuigen in harmonie te brengen. Bewegen op zichzelf brengt het lichaam in een ongezonde staat, waarnemen is de tegenpool. Rudolf Steiner schrijft voor om aan het einde van een euritmieles of een gymnastiekles de kinderen een tijd stil te laten staan. Dit is om de door het bewegen losgemaakte geestelijke krachten uit de onderpool van het wilsleven, terug te laten vloeien naar het lichaam. Deze kunnen dan de volgende dag als krachten voor het leren worden aangewend. Zo kan de pedagogie genezend werken op de lichamelijk organisatie van het kind, als een helende factor die een metamorfose op een hoger plan is van de opdracht van de arts. (R.Steiner: Erziehung und Unterricht aus Menschenerkenntnis (GA 302) 2e voordracht Stuttgart, 16 oktober 1923)
Het werken met geometrische vormen de ontwikkeling van het denkvermogen en daarmee de hersenen. Het vrijeschool-leerplan geeft voor het vormtekenen in de 1e klas (groep 3) basale geometrische vormen. Het vormtekenen mondt uit in de 6e klas (groep 8) in de periode meetkunde, waarbij het passer en liniaal wordt geconstrueerd. Rudolf Steiner legde in de cursus ‘Algemene Menskunde’ uit dat de mens de geometrie bewust kan ontwikkelen, doordat hij zijn ruggengraat vertikaal heeft ten opzichte van het aardoppervlak. De geestelijke realiteit van de mathematica der bewegingen van het universum en het bewegen over het aardoppervlak van de mens zelf worden hem bewust in de vorm van geometrie. Het belang dat kinderen al vroeg kennismaken met geometrische vormen werd behalve door Rudolf Steiner ook ingezien door Maria Montessori. Zij ontwikkelde aan het begin van de vorige eeuw al speciaal leermateriaal met geometrische vormen. Jelle Jolles (hoogleraar Hersenen, Gedrag & Educatie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam) toonde in de 3e aflevering van ‘Breingeheim’ nieuw speel-leermateriaal ontwikkeld voor het primair onderwijs. Ook hij gaat ervan uit dat het spelen en werken met geometrische vormen het denken (de vorming van de hersenen) stimuleert. De tekenoefening die hier te zien is, is slechts een klein voorbeeld van hoe het kunstzinnig werken van kinderen zelf de mogelijkheid geeft om met geometrie bezig te zijn.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten