zaterdag 8 juni 2013

'de gave van dyslexie'

“DE GAVE VAN DYSLEXIE” door Ronald D. Davis
boekbespreking en commentaar door Audrey McAllen (geschreven tussen 1996 en 2000)

Wanneer ik de biografie van de auteur en over zijn problemen met het lezen en schrijven lees, vervult mij dat met bewondering en respect voor zijn vasthoudendheid en vermogen tot zelfobservatie. Zijn aanpak zal zeker op een bepaalde manier succes hebben, als je afgaat op de groeiende belangstelling voor zijn methode.

We moeten ons als Waldorfleraren, vrijeschool-leraren, een beeld van vormen van het antwoord op de volgende vragen:
1. Hoe verhoudt zich deze methode van Ronald Davis tot het incarnatieproces bij de kinderen met deze moeilijkheden?
2. Helpt deze methode de ontwikkeling van de kinderen voorwaarts gedurende de opeenvolgende zevenjaarsfasen van hun ontwikkeling?
3. Blijven de moeilijkheden van het kind toch niet liggen in de diepe lagen van het onderbewustzijn gedurende de rest van het leven? (ref 1)
Als dit laatste het geval zou zijn dan is het voor de individualiteit niet mogelijk een volledige ontwikkeling door te maken, hoewel de storingen het kind in het dagelijks leven niet langer zullen blijken te hinderen en de kinderen hun rol in de samenleving met zelfvertrouwen lijken te kunnen spelen.

Het lezen van onderzoeken en methodes van andere vormen van remediëren geeft aan de factoren, die een rol spelen bij dyslexie en die ik al beschreven heb, vaak een andere invalshoek. Soms worden er een facetten van de problematiek belicht die ikzelf nog niet had onderkend.
Zo is bijvoorbeeld op bladzijde 34 van “DE GAVE VAN DYSLEXIE” te lezen: ‘Dyslectici kennen geen of bijna geen inwendige monoloog. Dat wil zeggen dat ze niet horen wat ze aan het lezen zijn, tenzij ze dit hardop doen. In plaats daarvan stellen ze in hun geest een beeld samen door de betekenis –of beeld van de betekenis- van elk nieuw woord dat ze tegenkomen aan het voorafgaande toe te voegen.' Deze precieze waarneming van Davis moet voor ons een onderwerp voor gesprek, uitwisseling en onderzoek zijn.

In hoofdstuk 3 wordt het aspect van de desoriëntatie besproken. Op bladzijde 38 wordt gesteld: “Mensen hebben over het algemeen het gevoel dat ze de wereld bekijken vanaf een punt dat zich achter hun ogen bevindt.” Maar het is voor mij een vraag of dat wel zo is. Want, is niet het punt waar de ogen convergeren in de ruimte vóór je nu juist het punt waar het Ik-bewustzijn ontstaat. (ref 2)

Hoe gaan we in het werken met het concept van De Extra Les om met de desoriëntatie, zoals Davis die beschrijft? We helpen door de oefeningen te doen en deze met spraak te begeleiden vóór en samen met de leerling. We geven de leerling daarbij mentale beeldassociaties, die zich in het kind verder kunnen ontwikkelen. Die mentale archetypische beelden zitten in de oefeningen van De Extra Les verborgen. Daarom is het ook zo belangrijk dat de oefeningen accuraat worden voorgedaan en uitgevoerd en dat onze spraak duidelijk en goed gearticuleerd is.

Het tweede deel van Davis’ boek bevat de theorie over de ontwikkeling van dyslexie. Dit stuk zouden we ook eens moeten bekijken in het licht van alles wat we weten over de vroege bewegingspatronen (primitieve motorische reflexen) en hun betekenis voor de ontwikkeling van het kind.
Iets anders is dat het beelddenken in de normale bewustzijnsontwikkeling van de tweede zevenjaarsperiode een natuurlijk voorkomend element is. Dit vermogen ontwikkelt zich later verder tot intellectuele gedachteprocessen wanneer de puberteit een aanvang neemt.

In Deel Drie wordt op bladzijde 128 een opmerking gemaakt over het kruipen. Voor de leraar die werkt met de oefeningen uit De Extra Les is het goed zich te realiseren dat “crawling”, het kruipen, in onze assessment (zie hoofdstuk 'de eerste extra les') wordt gedaan met de onderarmen op de vloer. Op deze manier activeert deze beweging namelijk heel het spierensysteem tot onderaan de ruggengraat. We kunnen daarbij leren zien dat kinderen allerlei verborgen gebaren en bewegingen maken, die samen hangen met een onvolledige eerste zevenjaarsontwikkeling. We moeten het kind helpen deze bewegingspatronen te integreren, zodat zich een gezonde ademhaling tussen lichaam, ziel en geest kan ontwikkelen.

uit: De Gave van Dyslexie - blz. 106

De kern van de zaak is Davis’ beschrijving van de spiegelingsprocessen of in zijn woorden: de rotatie van symbolen, letters. De tekening op bladzijde 187 in zijn boek en de tekst eronder laten zien hoe in het waarnemingsproces bij de dyslecticus het spiegelingsproces zou gaan. De ingenieuze methode, die Davis heeft ontwikkeld, manipuleert de perceptie van de leerling, zodat deze op een normale wijze zou kunnen werken. Maar er vindt echter geen transformatie plaats van de voorwaarden. Er wordt geen rekening gehouden met de subtiele bijeffecten, die de methode kan hebben op het delicate spiegelingsproces dat zich afspeelt tussen het fysieke lichaam, het etherlichaam en het astraallichaam. (ref 3) De toestand van het omkeren van symbolen, letters of cijfers, die Davis remedieert is slechts een onderdeel van de dyslectische situatie, een situatie die op zichzelf verstoord is

Daarom lijkt het erop dat het Ik in het diepe onderbewustzijn, daar waar het lot werkzaam is, gevangen zit in een vroeger ontwikkelingsstadium; namelijk het ontwikkelingsstadium waarin een driejarige zijn lichaam waarneemt. De driejarige draagt zijn lichaam met zich mee als een object. De vorming van de identiteit hangt af van de volledige ontwikkeling van neuro-psychologische processen, die samenhangen met de eigenbewegingszin, en de evenwichtszin. (ref 5) Daarbij kunnen we ook nog eens in ogenschouw nemen dat ons Ik -later in de geestelijke wereld- afhankelijk is van de metamorfose van de eigenbewegingszin en de evenwichtszin, wanneer we na onze dood deze geestelijke wereld betreden. (ref 6) In de vrijeschool-pedagogie (De Extra Les is vrijeschool-onderwijs) moet men ook rekening houden met effecten die op langere termijn optreden.

Het is onze verantwoordelijkheid als vrijeschool-leerkrachten om er voor te waken dat onze remediërende activiteiten door het Ik-wezen van het kind van de ene ontwikkelingsfase naar de andere getransformeerd kunnen worden en dat niet enkel en alleen gedurende de schooltijd van het kind maar ook nog veel later, tijdens diens volwassenheid. Alleen tijdens de eerste zevenjaarsperiode werkt de Ik-organisatie totaal op het fysieke lichaam. De bewustzijnsziel, die tot rijping komt rond het 42e levensjaar, is het resultaat van deze activiteit van het Ik in het fysieke lichaam in de eerste zeven levensjaren.

Onze vroegere vrijeschool-collega’s, die vanuit de geestelijke wereld met ons samenwerken verwachten van ons dat wij ook met deze aspecten rekening houden en zo onze opdracht proberen te vervullen.

Referenties:
1. Identity & Personality, Audrey McAllen in
Learning Difficulties - editited by Mary Allen Wilby. ISBN 0-945803-33-X
2. Die Welt als Ergebnis von Gleichgewichtswirkungen, 2de voordracht 21-11-1914, Rudolf Steiner (GA 158)
3. The Mirroring Process in Relation to Two- and Three Dimensional Space
Audrey McAllen in Learning Difficulties - editited by Mary Allen Wilby.
ISBN 0-945803-33-X
zie ook: Meditatief erabeitete Menschenkunde, 2de voordracht 16-10-1923, Rudolf Steiner (GA 302a)
4. Algemene Menskunde, Rudolf Steiner, 4de voordracht, Stuttgart 1919. (GA 298)
5. The Postural System, Audrey McAllen in
Learning Difficulties editited by Mary Allen Wilby. ISBN 0-945803-33-X
6. Die Gestaltung des Moralisch-Geistigen des Menschen im Schlafe, Rudolf Steiner - voordrachten van 12 en 13-11-1914 (in GA 208)

Geen opmerkingen: