Het spreken in de ontwikkeling van het kind
We hoeven ons voorstellingsvermogen niet al te zeer in te spannen, om voor onszelf een idee te vormen over wat het effect is op het gehoor van een kind, wanneer het bij de geboorte onderduikt in deze wereld vol herrie van met onze moderne huishoudelijke apparaten. Het is nu eenmaal een feit in het leven en de meeste van onze leerlingen weten niet beter. Vanaf hun geboorte leven zij met deze lawaaierige achtergrond. Daarom is het ons spreken -de manier waarop wij als leerkrachten onze stem gebruiken, ons bewustzijn van het gebruik van klinkers en medeklinkers- dat van invloed kan zijn op het overprikkelde en daardoor afgestompte vormkrachten lichaam en dat kan wakker maken.Het fysieke lichaam dat door deze vormkrachten gestructureerd wordt, is het orgaan waarmee de ziel zichzelf kan ervaren in de ruimte, in de verticaliteit en in de drie ruimtelijke dimensies met alle daarbij komende zintuigindrukken uit de buitenwereld.
Deze buitenwereld, die schijnbaar leeg van moraliteit is, werd in de geestelijke werelden gevormd vanuit morele wetmatigheden. ‘Goedheid’ is het leidmotief voor de eerste zeven levensjaren; de voor ons schijnbaar lege ruimte van de zintuigwereld is gevuld met de moraliteit van de volwassenen die het kind omgeven. Bewustzijn voor het spreken zal de aangeboren goedheid van de spreker in de omgeving laten uitstromen zodat het substantie wordt ten goede van het slaapleven van het kind, dat dan leeft in de klanken die het heeft horen uitspreken door de volwassenen.
In de eerste zeven jaren wordt het fysieke lichaam opgevoed middels het twaalf-ledige zintuigorganisme. Een van de manieren waarop dat plaats vindt is via de woorden van de moedertaal waarbinnen het kind is geboren.
Na de tandenwisseling is de opvoeding van het fysieke lichaam afgerond, maar we kunnen nog steeds leven schenken aan de gezondheid-brengende krachten door onze manier van spreken. Tussen het zevende en het veertiende levensjaar kunnen we de ziel van het kind opvoeden en daarmee beïnvloeden we de levensprocessen en daarmee weer het lichaam zelf. In die tijd is ‘schoonheid’ het criterium. De schoonheid van de taal, onze woordkeuze, onze intonatie, dit alles werkt heilzaam wanneer we onze lesstof aanbieden.
Ook wat het kind gedurende de slaap ervaart verandert, nu het in een andere verhouding tot het lichaam komt te staan. Wanneer het kind slaapt treedt de ziel de elementaire wereld binnen, in plaats van dat in de slaap het onderduikt in klanken van de taal van overdag zoals in de eerste zeven levensjaren. Het etherlichaam is na de tandenwisseling vrij gekomen van de moederlijke ether-omgeving en daardoor wordt het kind het etherische lichaam van de aardeplaneet gewaar. Gedurende de slaap benaderen nu de elementaire wezens het kind. Veel kinderen hebben deze wezens in de vorige levensfase gedurende de dag kunnen waarnemen, maar door de tandenwisseling is dit waarnemingsvermogen verdwenen en moet het innerlijk in de ziel gedurende de slaap opnieuw ontwaken. Nogmaals, jonge kinderen ontmoeten dit soort wezens tussen wortels en bladeren bloesems en zaden van de planten. Ze leven in stroompjes, in de zee en in de lucht. Deze wezens kunnen zich ook met het dierenrijk verbinden. Ze leiden de vogels op hun trektocht, zij zweven tussen de herder en zijn kudde en zij omgeven de koeien in de weiden. Onze sprookjes-traditie zit vol met beelden, die stammen uit de slaapervaringen in het rijk van de elementen. Het vertellen van sprookjes in de kleuterklas (groep 1 en 2) en in de eerste klas (groep 3) bereidt de kinderen voor op deze nieuwe ervaring gedurende de slaap.
Met de puberteit komt er opnieuw een verandering in de levenspatronen, zoals alle ouders van teenagers maar al te goed weten. De hoeveelheid voedsel die op deze leeftijd wordt verslonden gaat samen met de tegenzin om ‘s morgens uit bed te komen! Het lijkt alsof de ziel nu het voor de aarde rijp geworden lichaam binnentreedt en de eerste levensfase recapituleert, toen het leren slapen en leren eten de hoofdzaak was. We kunnen dit aspect van de puberteit begrijpen als we terugdenken aan wat Rudolf Steiner zei over de stofwisselingsprocessen bij volwassenen, dat door het mirakel van onze stofwisseling de plantaardige en het dierlijke voedingsmiddelen terugkeren in hun paradijselijke bestaansvorm van voor de Zondeval. De kracht daarvan spiegelt zich in het dankgebed voor het eten, wanneer we het voedsel dat we tot ons gaan nemen, heiligen. Met de druk van de zielengeest op de ledematen en de aardse zwaartekracht komt de materialistische houding die bij deze leeftijdsgroep hoort. Maar toch is het de tijd dat in de ziel ook het idealisme ontwaakt. Het lijkt erop dat de vergeestelijking van de voeding, die gedurende de slaap onbewust plaatsvindt, het idealisme in de jongen mensen ondersteunt.
Er treedt nu opnieuw een grote verandering in het slaapleven op. Het wordt nu voor de ziel van de jonge mens mogelijk om zich opnieuw te verbinden met de inhoud van hetgeen is afgedrukt in zijn vormkrachtenlichaam vanuit de tijd die hij in de geestelijke wereld doormaakte.
Opdat deze verandering zich harmonieus voltrekt is het noodzakelijk, dat het idealisme dat leeft in de ziel van de leraar, doorklinkt in zijn spreken. Wanneer dit gebeurt begint de aartsengel, die het etherlichaam van de volwassene ‘waarneemt’ en iedere nacht begeleidt, meer alert te worden. De slapende ziel is in staat om zich te verbinden met de wensen, impulsen en intenties die in het astraallichaam, etherlichaam en fysieke lichaam werden gelegd voor het lot tijdens het huidige aardeleven.
Wanneer de verandering in het slaapleven niet voltrokken wordt door het ontwakende idealisme dat zijn echo vindt in het spreken van leraren en volwassenen rondom hem, dan kan de puber deze levende verbinding met de aartsengel verliezen en in plaats van op te stijgen in de inhoud van zijn eigen geestelijke intenties voor deze incarnatie, blijft hij hangen in de vroegere fases van het slapen, maar met dit verschil dat hij alleen het kaf (de buitenkant) over heeft van zijn waarnemingen zoals ze waren het eerdere stadium.
Rudolf Steiner sprak:
“Met het begin van de puberteit komt de jonge mens in de fase van het zielenleven waarin hij gedurende de slaap is geketend aan het fysieke. De ziel wordt niet bevrijd van het fysieke gedurende de slaap. De echo’s van de woorden dwingen de ziel en houden haar gebonden aan het fysieke. De resonantie van de minerale wereld trilt vanuit alle richtingen [...] zo ook resoneert de fysieke inhoud van de plantenwereld. [...] Wanneer ons onderwijs geen geestelijke verdieping krijgt, dan neemt de puber de rommelende geluiden van de fysieke minerale wereld mee in de slaap. Hij neemt de sissende, rommelende, bonkende geluiden van de minerale delen van de plantenwereld op in zijn bloed.
(Rudolf Steiner in GA 222 - voordrachten van 11 en 12 maart 1923)
Vandaag de dag wordt ons spreken ontdaan van alles wat beschrijvende kracht bevordert, van ritme, maat, melodie, dramatische effecten, van alles wat weer terugleidt naar het gebied van de ziel, wanneer de imaginatie haar doet opstijgen tot in de geestelijke wereld. Deze in 1923 uitgesproken woorden bleken profetisch.
Onze moderne cultuur ontneemt de jonge mens de mogelijkheid dat hij de impulsen ontvangt, die hem zouden kunnen helpen om over te gaan naar de gezonde ervaringen gedurende de slaap. Dit geldt voor de puber met zijn iPod met hardrock muziek, en disco.
Het effect van hardrock muziek op de lichaam is beschreven door Drs. E.W. Flordorf en L.A. Chambers, die door een serie experimenten ontdekten dat schrille geluiden die in een vloeibaar medium werden geprojecteerd eiwitten doen stollen. Onder teenagers was het even in de mode om eieren mee te nemen naar een rockconcert en die dan op het podium te leggen. Halverwege het concert konden de eieren worden opgegeten omdat ze hard geworden waren onder invloed van de muziek. Het commentaar van de doktoren was “Verbazingwekkend genoeg vroegen zich slechts enkele jongeren zich af of de muziek dit ook met hun lichaam zou doen.” (David Tame: The Secret Power of Music, 1984)
Alfred Tomatis wijst erop dat het sterk ritmische geluid in de lage frequenties bij rockmuziek, disco en andere moderne muziek de jongeren aantrekt, omdat dit de beleving van het eigen lichaam verhoogt. Maar de kwaliteit van het geluid doet het vermogen van het oor om te luisteren afnemen.
Steiners onderzoekingen in 1920 onthulden dat elke ervaring van geluid eerst waargenomen wordt door de zenuwen in de ledematen. En zo is de cirkel rond. Het slechte lichaamsbesef (het innerlijk beeld dat we hebben van onze ledematen en hun bewegingen) waar zoveel kinderen last van hebben, is in de meeste gevallen het gevolg van een slecht ontwikkeld evenwicht en lichaamscontrole. Dit matige lichaamsbesef verhindert dat zij stabiliteit ontwikkelen en een gevoel voor eigen identiteit. Daardoor ontstaat de behoefte aan het beleven van het eigen lichaam opgewekt door harde geluiden. De intensiviteit van het geluid gekoppeld aan de onophoudelijke beat (ritme) werkt juist destructief op dat gedeelte van het oor dat is bestemd voor het opvangen van de tonen die de basis vormen voor het spreken en de talige communicatie.
Dat is de tragedie in onze tijd waarin de zielen, die verlangen naar hun geestelijke oorsprong, gevangen zijn in het harnas van het fysieke, niet in staat om het juiste stadium van de slaap dat bij hun leeftijd hoort, te bereiken.
Hier staan we oog in oog met de eis van onze tijd: dat voor de puber in ons spreken
idealisme moet klinken, dat schoonheid van taal moet stromen in de tijd van de lagere school (benedenbouw), en dat menselijke goedheid binnenstroomt in de omgeving rondom het kleine kind, de peuter en kleuter. Dit zijn de elementen die moeten doorschijnen in ons spreken: de warme toon van onze stem, beheersing van de toonhoogte en het spreekritme. Willen we dit voornemen realiseren met een maximum effect op de luisteraars, dan hebben we een flexibel en geoefend instrument nodig.
De hierop volgende hoofdstukken zijn een poging om leraren inzichten aan te reiken in de basale antroposofisch georiënteerde spraakoefeningen, die speciaal zijn uitgekozen om het duidelijk spreken voor de klas te bevorderen. Wanneer ze systematisch en slim worden gebruikt zullen deze oefeningen tegemoet komen aan de vragen van de leraar zelf en van de leerlingen, totdat we een leraar spraakvorming kunnen vinden die ons verder kan helpen.
Het vestibulaire systeem
Ons oor heeft twee aspecten, een deel dat een verbinding behoudt met het leven voor de geboorte en een deel dat zich zelf heeft aangepast aan wat noodzakelijk is voor de mens die met de zwaartekracht te maken heeft. Precies zoals in de vorm van het menselijk lichaam waar we het hoofd hebben, die een afspiegeling is van de hemelkoepel, en de romp en ledematen, die ons met de aarde verbinden, zo is ook het oor een afspiegeling van deze tweeledige natuur in miniatuur. Als metamorfose gezien zijn de stijgbeugel, het aambeeld en de hamer een getransformeerd bovenbeen met verbinding aan de heup, een knie en een onderbeen met voet. Het hele kleine voetje (de hamer) ‘loopt’ op het ‘aardoppervlak’ van het trommelvlies en de beweging van dit lopen wordt het complexe binnenoor ingevoerd. Dit is het terrein van het vestibulaire systeem, van die organen die verantwoordelijk zijn voor het houden van ons evenwicht en van onze positie in relatie tot de ruimte en de zwaartekracht. Dit gedeelte van het binnenoor is bekend onder de naam vliezig labyrint waarin de tere buisjes zijn van de halfcirkelvormige kanalen en de cochlea.De halfcirkelvormige kanalen helpen om ons in de ruimte te oriënteren door middel van de beweging van de vloeistof die zij bevatten. Een ander stel zintuigcellen in dit geheel reageert op de bewegingen van het hoofd in relatie tot de zwaartekracht. Dit zijn de otholieten, orgaantjes met kalkachtige korreltjes ingebed in een geleiachtige substantie, die ons informatie verschaffen over hoe het hoofd staat.
Verwaarloosde verkoudheden en oorontstekingen hebben bij kinderen vaak een ‘loopoor’ tot gevolg, dat de functie van de otholieten stopt, posturele problemen veroorzaakt worden of gedeeltelijk of wisselende gehoorproblemen.
Dit complexe systeem is ook verantwoordelijk voor de juiste spanning en ontspanning in onze spieren als we bewegen. Wanneer kinderen niet vrij kunnen bewegen, wanneer ze beperkt hebben kunnen bewegen als gevolg van ziekte op een kritieke leeftijd, bijvoorbeeld wanneer ze leerden lopen, dan kunnen de spieren van het trommelvlies slap zijn geworden en dan reageren zij vaak alleen op geluiden met een lage frequentie. Daardoor kunnen deze kinderen het geluid niet op de juiste manier focussen zodat de cochlea voldoende stimulus doorgeeft aan de hersenen. Zo’n kind lijkt dom en onhandig. Dit gebrek aan hoog frequente tonen heeft ook invloed op de stem: het kind hoort niet wat het zelf zegt (het Tomatis-effect). De ziel moet dan een ontstemd instrument bespelen.
Om de stem te stimuleren moeten we op een vestibulair niveau aan het werk door middel van de evenwichtszin en de eigenbewegingszin. We moeten het zingen en spreken aanwenden om het luisterende oor wakker te maken (stimulatie van de cochlea door hoogfrequente tonen). We moeten het kind aanmoedigen te bewegen op muziek, om touwtje te springen, te huppelen en om tooneuritmie te doen. Dit alles zal de lichaamshouding, de gebaren en het timbre van de stem versterken.
Zingen en spreken ontspringen aan de ziel en de geest van de mens. Het vormt het voedsel dat aan het zenuwstelsel wordt aangeboden door geestelijke wezens, die verbonden zijn met de evolutie als het fundament voor de activiteit van de ziel. Zingen, volksdansen, spreken en toneelspelen stemmen het hele lichaam af. Het stimuleert de hersenen zodat de individualiteit op een juiste manier vat krijgt op zijn lichaam.
(wordt gevolgd door Hoofdstuk 2)
Audrey McAllen: The Listening Ear
the development of speech as a creative influence in education
HAWTHORN PRESS, Gloucester (UK)
ISBN I 86989 018 3
Geen opmerkingen:
Een reactie posten