donderdag 21 november 2013

Een Luisterend Oor - Hfdst 3 (deel 1)

Ritme en metrum (versvoet)

Ritme heeft in ons menselijk lichaam zijn centrum in het samenspel tussen de in- en uitademing en de hartslag die deze activiteiten begeleidt. Vanaf het moment dat we geboren worden tot aan het moment dat we sterven gaat het ademhalen door. We zijn voor het leven zelfs afhankelijk van de ademhaling; het raakt vermoeid, het heeft nooit een vrij dag. Net zoals de zon, geeft het de tijdsindeling en het blijft ons een heel leven dienstbaar zonder te klagen, ondanks de spanningen en inspanningen die wij het aandoen.
Dit levensritme geeft puls aan onze beweging en ons spreken. We springen, dansen, we zingen ermee. Als hoogste element ontstaat de poëzie uit ritme, de kunstvorm die een appèl doet aan de bewustzijnsziel, dat deel van de ziel waarin ons Ik aan zichzelf ontwaakt en leert erkennen dat hijzelf een geestelijk wezen is, en dat deel van de ziel waarin de mens zich realiseert dat de aarde net als hijzelf een uitdrukking is van dezelfde Schepper Geest. Dit deel van de ziel (de bewustzijnsziel) heeft zijn basis in het fysieke lichaam en de dichtkunst omarmt de innerlijke beweging, het ritme en het spreken die uit dat fysieke lichaam oprijzen.

Hierdoor kunnen we begrijpen dat in vroegere tijdperken van onze westelijke cultuur de barden de leiders waren van hun stamgemeenschap. Door hun opleiding hadden zij hun zielevermogens verder kunnen ontwikkelen dan de gewone mensen. Zij waren de dichters, de historici en de geneesheren van hun tijd, zoals de priesters dat waren in andere cultuurtijdperken. In de tempelachtige grafstede werd door de dienstdoende priester de heilige naam van hun Goden enkel gesproken na een gedegen voorbereiding. In latere tijden betekende het maken van een schijffout bij het schrijven van het Heilige Woord of de Rune de doodstraf voor de schrijver.
De barden of dichters in de voorchristelijke tijden beschikten over een enorm goed geheugen, dat werd ondersteund door het metrum en het ritme waarin de dichters hun belevingen had verpakten. De krijgsdansen en gezangen voor een veldslag dienden om het lichamelijke en psychische uithoudingsvermogen van de strijders te vergroten.
De 'slogan' (’sluagh-ghairm’), de Schotse oorlogskreet uit de verre oudheid werd zeer gevreesd. Overblijfselen ervan vinden we in de kreten 'Crom-a-boo' en 'Butler-a-boo', een oud-Ierse  strijdkreet en een strijdkreet uit de Amerikaanse burgeroorlog. We kunnen ons het effect van een 'a-boo' schreeuwende horde voorstellen. De lange en doordringende klank 'OE' met zijn excarnerende en angstaanjagende effect deed bij elke onvoorbereide vijand de moed in de schoenen zinken. Deze oorlogskreten veroorzaakten zoveel tweedracht dat zij in het jaar 1495 werden verboden en van toen af was alleen de oorlogskreet van de heersende monarch geoorloofd. (Wij kennen iets van de kracht van de klank 'OE' in het spelletje 'Kiekeboe', wat in het Engels 'Peek-a-boo' heet).

De oudst opgetekende oorlogskreet vinden we in de Bijbel. Hij luidde: ‘Te wapen voor de Heer en Gideon' (Richteren/Rechters 7:20). Eeuwen later klonk dat parool als een echo door in de strijdkreet van Cromwells leger in de slag bij Dunbar, 3 september 1650: 'Heer der Heirscharen' (Lord of Hosts).
De strijdkreet van de Engelse koningen luidde: 'Montjoi-Notre Dame' of 'Montjoi-Saint George'. De overwinning bij Crécy werd namelijk toegedicht aan de speciale roep voor bijstand tot Sint Joris (St.George).
Dat men voor de veldslag de soevereine vorst of generaal aanriep had z'n effect op de toehoorders, niet alleen door de inhoud maar juist door de klanksequenties en het ritme van de roep. Diegene van ons die zich nog de inspirerende toespraken gedurende de Wereldoorlog kunnen herinneren, kennen het effect van de woordkeuze en het accelererende ritme van de zinnen. Zo heeft taal dus zijn uitwerking.
In het dagelijkse leven werden de goden aangeroepen met mantrische metrums om bescherming en zegening voor het huis, de boerderij te vragen en wanneer men in de greep was van hongersnood of ziekte, epidemieën.
Poëtisch spreken met alliteratie was de basis van communicatie aan het begin van de geschiedenis.

Het oudste westerse metrum is de dactylus (- v v). De lange lettergreep staat voor de rustende kwaliteit van het hoofd, de korte lettergrepen staat voor de beweeglijke kwaliteit van de stofwisseling. (Het woord komt via het Latijn uit het Grieks en betekent vinger. De versvoet heeft zijn naam gekregen doordat een vinger uit een lang vingerkootje en twee kortere kootjes bestaat. Dactylus is als woord zelf metrisch gezien een dactylus). Dit metrum vormt de basis van de hexameter, waarbij de ademhaling en de onderliggende hartslag in evenwicht zijn. Het is het metrum van de oude Grieken, wiens hele cultuur doordrongen was van een streven naar evenwicht en harmonie van geest, ziel en lichaam. Drieduizend jaar later steeg het antwoord op het incarnerende metrum van de dactylus op uit de ziel van de mens: het gespiegelde metrum van de anapest (v v -).

De hexameter is het metrum waarmee we kunnen oefenen om tong, verhemelte, lippen en tanden op de juiste manier te hanteren. Dit metrum leert ons om de medeklinkers bij het spreken en voorlezen juist te vormen en om elke afzonderlijke klank zijn volle waarde te geven, terwijl de adem zonder tussenkomst van ons bewustzijn wordt gereguleerd.
Jammer genoeg leent dit ritme zich niet zo goed voor de Engelse taal en daardoor -het subtiele verschil tussen ritme en metrum- komen we een beetje in de knel wanneer we het toepassen op Rudolf Steiners observatie dat 'sterk gemarkeerde ritmen tot doel hebben omdat wat instinctief is aan te pakken en het via de opvoeding te ontwikkelen' en 'dat het ritme van een gedicht een incarnerend effect heeft bij een groepsrecitatie'.
De kwestie is namelijk, dat in het Duits als ook in het Grieks metrum en ritme mooi samen mengen, terwijl in het Engels het metrum meer het ritme ondersteunt, maar wanneer de spreker het metrum teveel benadrukt, hij daarmee het ritme verliest en daarmee ook het aangeboren karakteristiek van het gedicht.
James Reeve wijdt twee hoofdstukken van zijn boek Understanding Poetry aan ritme en metrum en deze zijn de moeite van het bestuderen waard:

"Metrum, wat maat betekent, is de naam voor de formele ritmische patronen waarin poëzie gewoonlijk is geschreven. Ritme is een algemene term voor alle beweging of stroom waarin een puls waarneembaar is. Metrum geldt alleen voor een gedicht. Je zou kunnen zeggen dat je hartslag ritmisch is of het stampen van een motor ritmisch is, maar je kunt niet zeggen dat ze metrisch zijn. Ritme is de grotere, meer algemene term, metrum is kleiner en meer specifiek."

We kunnen metrum (versvoet) ook definiëren als het kwantitatieve element. Het typische metrum voor Engelse gedichten is de jambische pentameter.
(’tadá tadá tadá tadá tadá’ - waarbij het accent telkens op de tweede lettergreep valt, bv:
'The rain in Spain stays mainly in the plain').
Ritme drukt kwaliteit uit. De ademhaling en het ritmische systeem worden geruïneerd en evenzo zeker het gevoel voor de poëtische sensitiviteit, door de gewoonte om met een klas kinderen het spreken te combineren met het lopen en klappen van het metrum.

Slechts om pedagogische redenen -bijvoorbeeld een versje voor het temperament- zou men het lopen en klappen van een metrum moeten gebruiken, maar in dat geval zal de leerkracht het gedicht spreken. Wanneer we in de klassen 1 en 2 een gedicht lopen (stampen) en klappen, dan vergeten we dat Rudolf Steiner zei, dat de ziel van de kinderen vóór de prepuberteit (10 jaar, het moment dat de relatie van het kind tot de omgeving verandert, zodat het de wereld gaat beleven als een object en zichzelf als een subject) niet zouden moeten worden gebannen door de klassieke versvoeten. Tot die leeftijd zijn zang en dans de middelen om met metrum en ritme te werken. Dit wordt volledig onderstreept door de onderzoeksresultaten van Dr. Tomatis:

"De karakteristieken van muziek, namelijk toonhoogte, timbre, intensiteit en ritme, kunnen allemaal in taal worden teruggevonden. Daarom bereidt muziek het oor van het kind, de stem en het lichaam voor op het luisteren, op het integreren en produceren van de taalklanken."

"Kinderliedjes en kinderversjes harmoniseren de lichaamsbewegingen en de bewegingsfuncties door hun invloed op het vestibulaire systeem (evenwicht) en het oor. Ze verhogen ook het lichaamsbesef en de lichaamswaarneming van het kind en helpen om het beeld van het eigen lichaam te vormen. We kunnen het lichaam beschouwen als een instrument, dat ons de mogelijkheid geeft onszelf in gesproken taal te uiten. Wanneer we de kinderen met muziek en zang helpen om dit 'lichamelijke instrument' te beheersen, dan plaveiden we de weg naar een succesvolle taalontwikkeling. Het is interessant om op te merken dat we meer dan honderd van onze lichaamsspieren gebruiken wanneer we spreken. En we moeten ook denken aan het belang van de bewegingsfuncties wanneer we schrijven.”


Het is onnodig om te zeggen dat het traditionele en moderne repertoire aan zang- en dansspelletjes voldoende materiaal bevat voor deze belangrijke activiteit in de eerste twee klassen.

(wordt vervolgd)

Audrey McAllen: The Listening Ear
the development of speech as a creative influence in education
HAWTHORN PRESS, Gloucester (UK)
ISBN I 86989 018 3

Geen opmerkingen: