vrijdag 13 maart 2009

SLEEP - hoofdstuk 9 (deel 2)

Voorbeelden van onderwijs-ondersteunende lessen
vervolg van hoofdstuk 9 

Nu we ons zo hebben voorbereid, zijn we klaar voor de komst van onze eerste leerling. Mary van twaalf jaar oud komt binnen, de schouders naar elkaar toe getrokken, hoofd een beetje naar voren gebogen, de gewoonte om met een frons de wereld in te kijken is zichtbaar in haar wenkbrauwen en haar tamelijk volle lippen. De blauwe ogen zijn wakker maar kijken mistig met wantrouwen. Ze is van gemiddelde lengte en postuur. Haar vingers, die vanboven afgeplat zijn, aan kleine dikke handen, vormen een contrast met haar algemene bouw en komen niet overeen met de indruk van een intuïtieve natuur die ze geeft. We praten wat, over van alles, waar ze woont, haar familie, de huisdieren die ze thuis hebben. Omdat haar vader boer is, vertel ik haar dat ik haar wil helpen met rekenen op dezelfde manier waarop haar vader zijn akkers voorbereidt op het verbouwen van het graan. We zullen niet meteen met sommen beginnen, maar we zullen de weg vrijmaken, we gaan eerst rommel weghalen, zoals een boer eerst zijn akker wiedt, schoonmaakt voor hij gaat zaaien. Ze luistert niet echt. Haar ogen dwalen door de kamer; plotseling verstijft ze. “Wat is dat?”, vraagt ze met zo’n krachtige stem dat het klinkt als een zweepslag. Ze wijst naar de platonische lichamen op de vensterbank. Ik vertel haar dat het heel bijzondere vormen zijn die ontdekt werden door Plato. Ze betast ze. Eens, zeg ik tot mezelf, was je een begaafde leerling op het gebied van de mathematica, en nu kun je niet eens optellen. Geen wonder dat je boos bent en een negatief zelfbeeld hebt. (Alsjeblieft, sta mij de poëtische vrijheid toe deze onmiddellijke gevolgtrekking te maken).

We beginnen de les met een oefening die laat zien welke verbinding de ziel heeft tot de twee bewegingssystemen van het lichaam: het strekken en het oprichten (stretching & lifting). Door te strekken en te grijpen oriënteren baby’s zich in de ruimterichtingen, het karakteristieke gebaar waarmee zij de ogen coördineren bij de ruimtelijke oriëntatie. Hierdoor en door onze zintuigindrukken, zijn wij verbonden met de zwaartekracht, en brengen wij het wakkere dag-bewustzijn van onze persoonlijkheid tot leven. Het oprichtende bewegingssysteem (lifting system) bevrijdt ons van de zwaartekracht en verbindt ons met de naar bovenstromende kracht van het je oprichten. Het kleine kind dat springt en danst geniet van de bevrijding van de vormkrachten vanuit de zintuigen, die het de ervaring van het hebben van zwaarte brengen. Het oprichtende/optillende bewegingssysteem vormt de basis voor dans en muziek en het vormt het middel waarmee de incarnerende individualiteit zichzelf lichamelijk uitdrukt. 
(zie 'De Extra Les' en 'Learning Difficulties' – Section I)

Mary staat tegenover mij en ik vraag haar of zij weet hoe zwaar zij is. 38 kilo is het antwoord. Is ze sterk genoeg om dat gewicht op te tillen? We zullen zien. Ik doe voor hoe zij haar tenen kan optillen en haar voeten op de vloer laten staan. (beschrijving van deze oefening in 'De Extra Les'). Dan duwen we de tenen stevig naar beneden tegen de vloer. “AA-MM”, zegt ik zachtjes, gebruikmakend van klanken uit de euritmie. Dat doen we drie keer en dan heffen we de hielen helemaal naar boven. We strekken ons uit op onze tenen tot onze volle lengte met de klank “OE”. Ik observeer haar nauwgezet. Haar handen worden al gespannen wanneer ze haar tenen beweegt. Ze kan bijna haar voeten niet op de vloer houden. Als de hielen omhoog gaan, schieten haar pinken naar buiten en worden stijf weggehouden van de andere vingers, de voeten rollen opzij weg naar de kleine tenen en de enkel wordt gekanteld. Wat kunnen we uit deze bewegingen van Mary opmaken?

We zien meteen dat de opricht-bewegingen worden overweldigd (door de strekbewegingen. vert.), en wanneer we onze observaties verbinden met de aanwijzingen van Dr. Norbert Glas over de geleding van de hand, vinden we dat de uitstrekkende pinken erop duiden dat de ziel te zwaar wordt neergedrukt door de instincten, werkzaam in de ziel vanuit het fysieke lichaam, via het bloed. Dit betekent dat begeerten ook te sterk gebonden zijn aan het fysieke lichaam, het Ik daarin meesleurend, en dat deze daardoor niet doordrongen kunnen worden door het motief, zodat zij omhooggetild worden in de sfeer van menselijke wil.
(zie hiervoor: 4e voordracht uit Rudolf Steiners 'Algemene Menskunde' over de zeven vormen van wil).

In plaats daarvan blijft de ziel gevangen in wat zij heeft nagebootst van de omgeving en van alles wat is ontvangen via oude overgeërfde krachten. Daardoor is het voor de individualiteit moeilijk om zijn eigen wilskrachten te ontwikkelen, behalve dan in een ongebreideld tegensputteren of dwars zijn. Ik zie dit bevestigd in het wegrollen van de voet naar de kant van de kleine teen, omdat de onbeweeglijkheid van de voet wijst op een verharding van het etherlichaam, zodat het in- en uitademen van de ziel verstoord wordt, zowel overdag als ’s nachts.

Hier hebben we al iets om nader te onderzoeken en een richting voor onze aanpak. Hoe slaapt Mary? Onrustig of diep, snurkend? Gooit zij de lakens van het bed of houdt ze juist van de zwaarte van de dekens? Wordt ze langzaam wakker of ineens? Is ze ’s morgens vrolijk of heeft ze last van ochtendhumeur? Dat zijn vragen voor de moeder.

Nu vraag ik haar of zij een gedichtje kan zeggen. Nee ze weet er geen die ze in de klas heeft geleerd. Dan besluit ik om naar haar handcoördinatie te kijken. Ik laat haar zien hoe zij in elke hand een koperen bal kan laten draaien en hoe ze tegelijkertijd met haar voet een bal kan laten rollen. (zie ook voor deze oefening: 'De Extra Les'). We bouwen deze bewegingsoefening langzaam op. Het lukt met haar handen maar de voet draait steeds de verkeerde kant op. Ik stel voor om een kinderrijmpje op te zeggen: ‘Mary, Mary, quite contrary,’ maar de woorden van de laatste regels komen er verdraaid en achterstevoren uit. (Het kostte Mary twee jaren om dit versje goed op te zeggen, zo stijf en verhard was het etherlichaam). Het is tijd om te kijken wat we met rekenen kunnen doen. Door wat ze vertelt weet ik dat Mary denkt dat ze goed kan optellen. Ik geef een makkelijke som, haar antwoord is fout. Ze is het niet met me eens. Ik ontdek dat ze ook niet goed op haar vingers kan tellen. Ik leid haar af door haar te laten zien hoe je Romeinse cijfers kunt maken met je vingers. Elke directe confrontatie met getallen kan zij alleen maar aan wanneer er voldoende vertrouwen tussen ons is gegroeid. Toen ik haar een keer op een fout wees was ze zo boos dat ze stond te trillen van woede. Ik vroeg haar hoe boos ze was. “Zo boos als een krokodil” gaf ze als antwoord. En wat kan die boosheid stoppen?, vroeg ik. “Een wild everzwijn” was het antwoord. Zulke antwoorden kun je overdenken in het licht van beeldentaal uit sprookjes en mythen. We oefenen een vormtekening die zij meekrijgt als huiswerk, en na wat andere activiteiten is het uur voorbij en moet ze naar huis. Voor dit kind zouden de Moral Colour Excersises (morele kleuroefeningen) een grote hulp zijn. 

Geen opmerkingen: