In de twee voorgaande bijdragen op dit Extra-Lesson-weblog hebben we gedeelten uit de voordrachtcyclus 'De Wereld van de Zintuigen en de Wereld van de Geest' gepubliceerd, die voor Audrey McAllen de basis gaven voor het inzicht in de twee aspecten van de fysieke organisatie van de mens, alsmede het belang van het kennen van deze dubbele natuur van de mens voor het inzicht in de ontwikkeling van het kind.
Hieronder grijpen we nu terug naar de derde voordracht waarin Rudolf Steiner erover spreekt hoe de voor ons zogenaamd normale menselijk organisatie eigenlijk een gevolg is van verschuivingen in de elkaar doordringende menselijke wezensdelen. Deze verschuivingen zijn een gevolg van andere elementen die hun invloed uitoefenden op de creatie van mens en wereld, wat ook wel aangeduid wordt met de term 'de zondeval'.
bordschema uit de 3e voordracht
De Wereld van de Zintuigen en de Wereld van de Geest
(GA 134)
DERDE VOORDRACHT - Hannover, 29 december 1911
In de voordracht van gisteren hebben we gezien hoe het fysieke lichaam van de mens samenhangt met onze zintuigwereld. We hebben gezien dat het fysieke lichaam van de mens om zo te zeggen van dezelfde substantie is als die we in de uiterlijke zintuigwereld vinden en die we gisteren in wezen hebben ontmoet als wil. Dus we konden zeggen: in de uiterlijke zintuigwereld hebben we heersende wil, en in het fysieke lichaam van de mens hebben we overeenkomstig de waarheid in eerste instantie ook heersende wil. In zoverre is het fysieke lichaam van de mens eveneens een deel van de uiterlijke zintuigwereld. Achter deze zintuigwereld hebben we de wereld van het ontstaan en vergaan ontdekt, en we hebben daarin als haar ware gestalte datgene gevonden wat we heersende wijsheid kunnen noemen. Uit deze substantie van de heersende wijsheid is in feite wederom dat gevormd wat wij het etherlichaam van de mens noemen. Nu is in dit menselijk ether en fysieke lichaam datgene ingevoegd wat we het astrale lichaam en het Ik noemen. Want de totale mens is diegene die ons op aarde tegemoet treedt, een wetmatige samenstelling van fysiek lichaam, etherlichaam, astraal lichaam en Ik. [...]
De helderziende krijgt de indruk [...] dat deze vier wezensdelen van de menselijke natuur eigenlijk onregelmatig samengevoegd zijn. In de huidige mens zijn ze zo met elkaar verbonden dat je moet zeggen: deze verbinding moet ooit in wanorde zijn geraakt. Dus moeten we het volgende zeggen: door onderzoek naar de vier wezensdelen van het menselijk wezen krijg je de indruk dat deze niet zo in elkaar zitten als ze behoren te zitten. Nee, ze zitten wanordelijk in elkaar, er is ooit wanorde in geslopen. En juist wanneer dit punt van de geheimen van het leven aangeroerd wordt, kunt u wederom eens zien welke eindeloze diepten de goed verstane occulte religieuze documenten in zich dragen. Langzamerhand zullen we namelijk zien dat hetgeen met deze wanorde bedoeld is, heel wonderbaarlijk uitgedrukt staat in de Bijbel met de woorden die Lucifer tot de mensen spreekt wanneer hij hen wil verleiden: 'God weet dat je ogen open zullen gaan als je van die boom eet, en dat je dan gelijk zult worden aan God, door de kennis van goed en kwaad.’ (Genesis 3:5)
De ogen staan hier als representanten van de zintuigen in het algemeen. Als we de woorden van Lucifer goed begrijpen, kunnen we deze als volgt vertalen: 'Al jullie zintuigen zullen anders werken dan waarvoor ze eigenlijk bedoeld zijn als jullie slechts de goden wilden volgen en niet mij, namelijk Lucifer.'
Door de invloed van Lucifer werken de zintuigen om zo te zeggen op een andere manier dan anders het geval zou zijn. Voor de huidige mens is het weliswaar moeilijk zich voor te stellen hoe deze zintuigen werken. En ik moet menig groteske uitspraken doen wanneer ik duidelijk wil maken hoe deze zintuigen eigenlijk zouden werken als de wanorde in de samenvoeging van de vier wezensdelen van de menselijke natuur door Lucifer niet was opgetreden. Je moet wel wonderlijke dingen zeggen vanwege het feit dat de mensen zich helemaal niet kunnen voorstellen hoe ze nu eenmaal in elkaar zitten, en dat vanaf het begin van de schepping eigenlijk iets anders correct zou kunnen zijn dan wat de tegenwoordige mensen beleven. Wat zou voor de huidige mens natuurlijker en vanzelfsprekender zijn dan dat hij op de vraag 'Waarvoor zijn de ogen van de mens eigenlijk bestemd?' zou antwoorden: 'Nou, vanzelfsprekend om te zien.' En je zou in zekere zin kunnen zeggen dat de mens het recht heeft iemand voor gek te verklaren die hem vertelt: de ogen zijn niet bestemd om te zien! In werkelijkheid zouden oorspronkelijk in de aarde evolutie de ogen van de mens niet bestemd zijn om te zien. Ze zijn pas tot het tegenwoordige gezichtsvermogen geworden door de verleiding van Lucifer. Wat namelijk eigenlijk het gezichtsvermogen van de mens is, dat moest niet het oog doordringen en naar buiten treden tot aan de zogenoemde dingen. Nee, het zou eigenlijk slechts tot aan het oog gaan, en de mens zou in feite bij elke kijkactiviteit, bij iedere activiteit van kijken, als het volgens de oorspronkelijke plannen van de goden was gelopen laat u mij deze uitdrukking gebruiken , zich direct van zijn oog bewust worden. Dat wil zeggen dat hij geen uiterlijk dingen had moeten zien, maar eigenlijk zijn oog had moeten ervaren. Hij moest zich bewust worden van de activiteit die binnenin het oog als zodanig plaatsvindt, terwijl hij zich tegenwoordig niet bewust is van de activiteit van het zien. [...] Hij wordt zich bewust van wat hem als uiterlijk object tegemoet komt. Maar de mens had veel eerder al moeten blijven hangen in het kijken zelf dan pas daarbuiten bij het object. Hij moest zich al binnenin het oog van zichzelf bewust worden. De activiteit van het oog als zodanig moest hij voelen. [...]
Wanneer de mens zijn visuele vermogen op het oog richt, dan ziet hij niets. Dat is bij de tegenwoordige mens het geval. Maar oorspronkelijk was dat niet de bedoeling. Het was de bedoeling dat, wanneer de mens zijn oog of zijn oor of een van zijn zintuigorganen zou beschouwen, hij werkelijk zou zwemmen in de heersende (kosmische) wil en dat hij dat zou weten door het bijzondere manier waarop dat effect zou hebben op zijn oog. Het moest met het oog ongeveer zo gaan als met uw hand. Wanneer u iets vastpakt, dan merkt u dat een voorwerp hard is als u het moeilijk kunt induwen, en dat het zacht is als u dat wel makkelijk kunt. In feite merkt u dan wat u met uw hand doet. Zo zou het oog ook zijn. Je zou het oog slechts merken, het oog om zo te zeggen direct voelen als samenhangend met de heersende kosmische wil wanneer het etherlichaam op de juiste wijze in het fysieke lichaam ingevoegd was.
Maar nu is het etherlichaam, dat is heel eigenaardig, niet op de juiste manier ingevoegd in het fysieke lichaam. Maar dit is slechts een voorbeeld voor de wanorde die in de mens zit. Er is überhaupt geen enkel wezensdeel van de mens behoorlijk in de andere wezensdelen ingevoegd; alles in de mens is om zo te zeggen in wanorde. Als de luciferische invloed niet had plaatsgevonden aan het begin van de aardeontwikkeling, dan zouden alle vier de wezensdelen van het mensenwezen anders in elkaar gevoegd zijn. Vandaag willen we duidelijk krijgen dat iets heel bijzonders heeft plaatsgevonden door de wanorde die door de luciferische invloed opgetreden is in de samenvoeging van de vier wezensdelen in de menselijke natuur.
We zullen dat op de volgende manier helder krijgen. Eerst wil ik de zaak schematisch formuleren (zie schema). Als eerste nemen we de verhouding tussen het fysieke lichaam en het in dit fysieke lichaam ingevoegde etherlichaam. Als het etherlichaam helemaal volgens plan, zoals oorspronkelijk door de leidende goden bedoeld, zou uitmonden in het fysieke lichaam, dan zou de mens rondom zichzelf iets beleven ja, het is moeilijk woorden voor de dingen te vinden, want deze dingen zijn nou eenmaal niet werkelijk zoiets als een voortdurend ruisen van heersende wil. Gedifferentieerde, heersende wil zou de mens overal waarnemen; en hij zou in de werkingen van de wil een zeker verschil waarnemen, afhankelijk of hij zich ervan bewust wordt dat hij de organen van zijn ogen, van zijn oren en dergelijke op de wereld richt. Deze organen in hun verscheidenheid zouden hem slechts gelegenheid geven op andere wijze de wil te beleven, maar overal zou hij' ruisende wil ervaren. Dat zou gebeuren als, zoals gezegd, het etherlichaam volgens plan, zoals door de leidende goden bedoeld, ingevoegd was in het fysieke lichaam.
Maar dat is niet het geval. Het etherlichaam van de mens zit niet volledig binnen zijn fysieke lichaam. Het heeft in het fysieke lichaam om zo te zeggen een stuk aan zichzelf overgelaten. Dus het doordringt dit fysieke lichaam niet helemaal. In zeker opzicht heeft het fysieke lichaam een overwicht aan eigen activiteit, dat het niet moest hebben. In het fysieke lichaam van de mens zijn dus plekken die niet volledig van het etherlichaam doordrongen zijn zo als dat volgens het oorspronkelijke plan van de leidende goddelijk geestelijke wezens van de aarde bedoeld was. En deze plekken, waar het fysieke lichaam niet volgens plan doordrongen is van het etherlichaam, zijn die plekken waarin zich de zintuigorganen ontwikkelen. Omdat dat zo is gelopen is, hebben de zintuigorganen hun huidige vorm. Daarom is er bij elk zintuigorgaan dit hoogst merkwaardige feit dat daar puur fysische werkingen optreden, die om zo te zeggen uitgesloten zijn van de algemene levensprocessen.
Stelt u zich voor dat u in het oog iets heeft wat u vergelijken kunt met de zuiver fysische werkingen van een camera obscura, van een fotocamera. Het is alsof een stuk van het fysieke lichaam uit de algemene doordringing met het etherlichaam gehaald is. Dat is ook het geval. En net zo is dat met het eigenaardige inwendige oor, waarbij in het slakkenhuis zoiets als een toetsenbord aanwezig is. Het etherlichaam is als het ware teruggeschoven, en het zijn eigen prestaties van fysieke aard die in het fysieke lichaam niet op passende wijze doordrongen worden door het etherlichaam. Daardoor ontstaat dat wat wij de zintuiglijke gewaarwordingen noemen. Kleuren worden beleefd doordat het etherlichaam voor het oog niet volgens plan het orgaan doordringt en doordat daar binnen de organisatie zuiver fysieke werkingen ingesloten zijn.
Zo is dat bij alle zintuigen: er is daar een overwicht van het fysieke lichaam over het etherlichaam. We kunnen dus nogmaals zeggen: we hebben ten eerste te maken met de eigenaardige eigenschap die we in de verhouding tussen fysiek en etherlichaam een overwicht van het fysieke lichaam over het etherlichaam kunnen noemen. Was dit overwicht er niet, dan zou de hele zintuiglijke wereld zoals die zich tegenwoordig om ons heen ontvouwt, er niet zijn. De mens zou dan met de wereld om hem heen zodanig in verbinding staan dat hij alles als ruisende, golvende, heersende wil zou waarnemen. Als dit overheersen van het fysieke over het etherische lichaam er niet was, zou hij zich helemaal niet passief, maar actief voelen, net zo actief als hij zich voelt bij het uitstrekken van zijn hand. Dat is een buitengewoon interessant feit, dat werkelijk bij een hogere, occulte waarneming van het menselijk wezen aan het licht komt: de hele zintuigwereld berust erop dat het etherlichaam als het ware teruggeschoven wordt van de zintuigorganen en dat er daar iets opgeslagen wordt wat louter fysieke wereld in ons is.
(wordt vervolgt)
De complete vertaling van deze cyclus is uitgegeven door Uitgeverij Pentagon.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten