vrijdag 13 augustus 2021

Rudolf Steiner over de ontwikkeling van het spraakcentrum in de hersenen



Rudolf Steiner sprak bij verschillenden gelegenheden over de ontwikkeling van het spreken, dat unieke vermogen van de mens dat het kind zich al heel vroeg gaat eigen maken. Maar het komt pas echt op gang in het tweede levensjaar wanneer het kleintje is gaan staan en lopen. Doordat de gestalte rechtop kan staan en gaan, de armen zijn vrij gekomen, kan daardoor de borstademhaling opgang komen en de functie van het middenrif bij de ademhaling zich verder ontwikkelen. 
En vervolgens schept het spreken weer een voorwaarde voor het denken. Met de eerste woordjes worden meestal objecten benoemd (‘die !’ of ‘woef’ of ‘bal’). Met het benoemen van iets in de omgeving begint heel voorzichtig ook een eerste beleven van de grens tussen de buitenwereld en de eigen binnenwereld, de voorwaarde voor zelfbewustzijn.


Tijdens een van de zogenaamde Arbeidersvoordrachten -voor de bouwvakkers die werkte bij de bouw van het Eerste Goetheanum- vertelde Rudolf Steiner over de vorming van het spraakcentrum in de hersenen, door de manier waarop het kleine kind leert spreken. Hieronder gedeelten uit die voordracht.


Rudolf Steiner beschrijft met een voorbeeld de werking van het bewegen van de ledenmaten (de stembanden en de rest van de spraakorganen zijn ook bewegingsorganen) waardoor het hoofd gevormd en daarmee ook gewekt wordt. Dit vindt plaats gedurende de eerste levensjaren van het kind. Wat Rudolf Steiner hier beschrijft lijkt ook op te gaan voor de vorming van andere delen van het zenuwstelsel en de hersenen, zodat deze tenslotte het orgaan kunnen zijn voor het wakkere waarnemen en het denken. Onderwijs heeft de taak om dat wat er in de eerste levensjaren is ontwikkeld voort te zetten. Het is de kunst en meteen ook de opdracht om daarbij het principe en de wetmatigheden van de menselijke ontwikkeling te volgen:


“Als het kind leert praten beweegt het zijn lichaam. Het beweegt zijn lichaam in de spraakorganen. Vóór die tijd als het nog niet praten kan en alleen nog maar spartelt, huilt het hoogsten. Zolang het kind alleen maar huilt of schreeuwt zijn de windingen in de hersenen nog brijachtig. Hoe meer het kind nu leert niet alleen maar te schreeuwen en te huilen maar dat het huilen overgaat in het vormen van klanken, des te meer krijgen de hersenwindingen vorm.

[…]

Wanneer een kind huilt dan lijkt dat meestal op klinkers: ‘a’ en ‘e’. Wanneer het kind alleen maar huilt heeft het geen gevormde hersenwindingen nodig. […] Als men goed oplet hoort men dat het kind eerst huilt met een soort a-klank. Later komen daar oe- en i-klanken bij.

Nog later leert het kind ook medeklinkers. […] dan leert het de ‘m’ erbij, ‘ma’ of ‘wa’.”


(Dit is ongeveer vanaf de 5e a 6e maand. Na het brabbelen met 9 maanden ontwikkelt het kindje vanaf de 10e maand de echolalie d.w.z. herhalen van lettergrepen: ‘ma-ma-ma-ma’ of ‘ba-ba-ba’, ‘mum-mum-mum’ enz. Na 12 maanden komt het eerste vast woord. - J.E.)


“Dus vanuit het huilen vormt het kind langzamerhand woorden doordat het naast de klinkers ook de medeklinkers tot zijn beschikking krijgt.


En waardoor ontstaan de medeklinkers? U hoeft er alleen maar op te letten hoe u een ‘m’ zegt. Daarvoor moet u uw lippen bewegen. Dat moet het kind door nabootsing leren. Als u een ‘l’ wilt zeggen moet u uw tong bewegen. Zo moet u voor elke letter iets bewegen.

Vanuit het willekeurige spartelen als klein kind moet u tot regelmatiger bewegingen komen, tot bewegingen die uw spraakorganen door nabootsen uitvoeren. En naarmate het kind leert aan de klinkers die alleen maar geschreeuw zijn de medeklinkers als l, m, n, r, toe te voegen, worden de hersenwindingen (van het spraakcentrum in de hersenen) gevormd.


Zo, nu kunnen wij ons afvragen; waardoor leert het kind praten? Alleen door nabootsing. Het leert praten, zijn lippen bewegen doordat het uit zijn gevoel nabootst hoe andere mensen hun lippen bewegen. Alles is nabootsing. Dat wil zeggen: het kind merkt, ziet, neemt waar wat er zich in zijn omgeving afspeelt. En door dit waarnemen, dus door deze geestelijke arbeid van het waarnemen  worden de hersenen gevormd. Precies zoals de beeldhouwer zijn hout, marmer of brons vorm geeft, zo worden de hersenen gebeeldhouwd doordat het kind zich beweegt.”


“Als wij spreken halen we daarbij ook voortdurend adem. Wij ademen immers zonder onderbreking. En als wij ademen gaat dat wat zich uit het ademhalen vormt - ik heb dat de ademstoot genoemd - eerst in het menselijk lichaam naar binnen, dan door het ruggenmergkanaal naar boven en dan naar binnen in de hersenen.”


(De ritmische bewegingen van de ademhaling - waaraan o.a. het middenrif en de ribbenkast deelneemt - ribben zijn verbonden met de ruggenwervels enz. - worden via de cerebrospinale vloeistof, ook wel hersenvocht of hersenruggenmergvocht genoemd, binnengevoerd in het hoofd. J.E.)


“Dus terwijl het kind huilt, nog geen medeklinkers kan zeggen, maar huilt en ademhaalt gaat deze ademhaling, deze ademstoot naar boven; hij stijgt omhoog en gaat overal in de hersenen naar binnen.

Nu vragen wij: wàt gaat daar eigenlijk in de hersenen naar binnen? Wel, in de hersenen komt het bloed binnen; dat stroomt overal naar binnen, zoals ik u de laatste dagen heb uitgelegd. Door de ademhaling wordt dus eigenlijk het bloed onophoudelijk naar en in de hersenen gestuwd. […]


Het kind begint te praten als niet alleen bloed naar binnen wordt gestuwd, maar als - laten we zeggen het kind via het oog, het oor of een ander zintuigorgaan maar met name via het oor - iets opmerkt, als het iets waarneemt. Als dus het kind een beweging bij een ander mens opmerkt, bootst het die beweging in zichzelf na; dan stroomt niet alleen op die plek het bloed naar boven, maar dan gaat er, bijvoorbeeld van het oor, voortdurend nog een andere stroom naar binnen. Dat is de zenuwstroom.


Dus: de windingen in de hersenen bij de linkerslaap in het zogenaamde het spraakcentrum, komen - zoals overal elders in het menselijk lichaam - bloedvaten en zenuwbanen samen. Op deze zenuwbanen werkt alles in wat men opmerkt, wat men waarneemt. De bewegingen die het kind maakt als het medeklinkers zegt, planten zich dus voort door de zenuwen to tin het spraakcentrum in de linker hersenhelft bij de slaap. De hersenwindingen worden zeer goed gevormd, doordat de ademstoot en het blood samenwerken met wat via het oor of via het oog wordt doorgegeven. In het samenspel van bloed en zenuwen brengt dit alles een wondermooie geleding in de brijachtige hersenmassa tot stand.”


uit:

Rudolf Steiner Inzicht in het Wezen van de Mens 

(GA 347)

1e voordracht - Dornach 2 augustus 1922


======


Wat ik begrijp naar aanleiding van wat Steiner hierboven uitlegt is, dat de vormkrachten vanuit het hoofd (de krachten van de antipathie, die elders ook wel plastisch-architectonische krachten worden genoemd) samen met de bewegingsimpulsen vanuit de ledematen en het bloed (de zielenkrachten van de sympathie in het bloed, ook wel muzikale-spraak krachten) werkzaam zijn in het structureren van de hersenen, met andere woorden: het hoofd klaar maken zodat het gewekt kan worden.

Het derde onmisbare element wordt gevormd door het ritmisch pulserende element van de ademhaling.

In de eerste zeven levensjaren speelt dit alles zich af op een lichamelijk niveau. De tweede zevenjaren moet een gezonde pedagogische aanpak dezelfde kosmische wetmatigheden volgen.

(J.E.)


Geen opmerkingen: